De Warmtewet en de afrekening van de levering van warmte

Laatst bijgewerkt op 2019-10-12 om 15:21:21

De Warmtewet bestond al vóór 2014. In de praktijk bleek de manier waarop de tarieven in verband met stadsverwarming vóór 2014 ingevolge de Warmtewet werden geregeld niet werkbaar. Er waren veel klachten van gebruikers in gebieden met stadsverwarming waar sprake was van een monopolie van de warmteleverancier. Als de gebruiker van een bepaald systeem wenst te wijzigen (van bijvoorbeeld warmtelevering naar gaslevering) is dat vaak niet mogelijk en als het al mogelijk is, dan zit de gebruiker vaak toch verbonden aan één bepaalde leverancier. Volgens de memorie van toelichting behorend bij de Warmtewet is deze wet bedoeld om de verbruikers te beschermen tegen te hoge tarieven (consumentenbescherming). Bovendien is de wet ook bedoeld om de verbruikers leveringszekerheid te bieden (Wijziging van de Warmtewet, nota naar aanleiding van het verslag, 32 839, nr.7).

Consumenten dachten veel meer kwijt te zijn dan bewoners van vergelijkbare woningen met een gewone gasgestookte cv-installatie. Voor bewoners met stadsverwarming, blokverwarming of collectieve duurzame warmte zoals warmte-koudeopslag (WKO) of een collectieve warmtepomp werd daarom de Warmtewet van toepassing verklaard. In het laatste geval is levering van koude noodzakelijk om het systeem goed te laten functioneren en is de levering van koude onlosmakelijk verbonden met de levering van warmte. Ook in deze gevallen is er sprake van verbruikers, die aan de Warmtewet zijn gebonden. Deze aan de Warmtewet gebonden verbruikers van koude worden via de huidige Warmtewet niet beschermd, er geldt dan ook geen maximum tarief voor koude.  Vanaf 1 januari 2020 wordt een apart maximum tarief voor WKO-systemen, o.a. ten aanzien van (vaste) kosten van koude/koeling geïntroduceerd. Voor de situatie met zeer lage temperatuur (ZLT)-warmtelevering is aangenomen dat de gebruiker een eigen warmtepomp heeft. Zijn kosten bestaan dan uit het ZLT-warmtetarief en de kapitaals- en operationele kosten van zijn warmtepomp. Die moeten niet meer zijn dan de gasreferentie (Toelichting bepaling tarief voor zeer lage-temperatuur warmte – en koudelevering, maart 2019, Lex Bosselaar).

De Warmtewet is ook van toepassing op deze zogenaamde tussenproducten (levering van water ten behoeve van verwarming waarbij de afnemer zelf nog kosten moet maken om de geleverde warmte nuttig te kunnen gebruiken). De tariefregulering op grond van de Warmtewet is echter onvoldoende toegesneden op deze vorm van warmtelevering (Wijziging van de Warmtewet (wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet), memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 723, nr. 3, pagina 8). Dit zal in de nieuwe regeling dus veranderen. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om voor zowel de levering van koude, als voor de levering van warmte van lagere temperaturen aparte maximumtarieven vast te stellen.

De Warmtewet is dus in werking getreden vanaf 1 januari 2014. Vanaf 1 januari 2014 moet de afrekening van geleverde warmte plaatsvinden conform de regels van de Warmtewet. Het voorstel tot wijziging van de Warmtewet is op 3 juli 2018 aangenomen door de Eerste Kamer. Op 11 juli 2018 heeft de minister ook het bijbehorende Ontwerpbesluit tot wijziging van het Warmtebesluit aan de Tweede Kamer gezonden. Dus nauwelijks 5 jaar na inwerkingtreding wordt deze wet, voor wat betreft de huurders die met blokverwarming te maken hebben, weer helemaal omgegooid. In de praktijk zal deze wijziging voor de huurders die met blokverwarming te maken, hebben minder effect hebben dan op het eerste oog zou denken. Er was veel kritiek op de hoogte van maximumtarieven. Deze zouden niet hoger moeten zijn dan bij een individuele ketel (dit beginsel wordt vertaald in het ‘Niet-Meer-Dan-Anders principe’), maar in de praktijk ervoeren bewoners wél hogere warmtekosten. Deze en andere kritiek heeft er toe geleid dat de wet in 2018 is gewijzigd en niet meer voor alle afnemers van collectieve warmte geldt. Vanaf 1 juli 2019 wordt voor de huurders de warmte weer afgerekend via artikel 7:237 lid 3 BW. Voor huurders van sociale woonruimte werd door de Huurcommissie altijd al afgerekend op basis van de werkelijke kosten met als grens de door de Warmtewet genoemde maximum grenzen. Alle huurders die warmte afnemen van een warmteleverancier die niet volledig in handen is van de verhuurder, en die ook geen warmte afnemen van de VvE, vallen nog steeds onder de Warmtewet. Denk bijvoorbeeld aan stadsverwarming die geleverd wordt door energiebedrijven als Eneco en Nuon. 

Uit de inleiding van de Memorie van Toelichting Herziening Warmtewet 6 juli 2016 blijkt de Warmtewet ook een middel te zijn in het kader van de beperking van de CO2-uitstoot. De verwachting is dat gas als bron van verwarming een minder dominante rol in zal gaan nemen en dat nieuwe verwarmingsbronnen belangrijker zullen worden. Er wordt in dit stuk met name verwezen naar de potentie van collectieve verwarming als vervanging van aardgas voor warmtegebruik, met name in situaties waar andere warmteoplossingen geen kosteneffectief alternatief bieden om tot CO2-reductie te komen.