De huurder en het recht van retentie

Laatst bijgewerkt op 2021-03-18 om 22:19:19

In het algemeen kan het recht van retentie worden omschreven als het recht om eigendommen van anderen onder zich te houden totdat de ander aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Bijvoorbeeld de garagehouder die niet wordt betaald, kan weigeren de gerepareerde auto aan de eigenaar af te geven. Aangezien door de wet geen afbreuk is gedaan aan de rechten die de huurder en de verhuurder aan het gewone vermogensrecht kunnen ontlenen, kan er door de meest gerede partij een beroep op deze bijzondere opschortingsrechten worden gedaan.

Een soortgelijke actie bestaat ook voor de huurder, als de verhuurder bepaalde zwaarwegende verplichtingen niet nakomt. De huurder kan zijn verplichting om het gehuurde op te leveren dan opschorten. De huurder die recht heeft op de forfaitaire vergoeding van € 6.253 (verhuizing in de periode 1 maart 2020 – 28 februari 2021)  en € 6. 334 (verhuizing in de periode 1 maart 2021 – 28 februari 2022) wegens een vordering op grond van dringend eigen gebruik door de verhuurder, kan op grond van deze regeling (Artikel 7:275 BW) de ontruiming van het gehuurde opschorten als duidelijk is dat de verhuurder deze vergoeding niet wenst te betalen. Een overzicht van deze vergoedingen over de laatste jaren treft u hier aan. Doorgaans vindt betaling van een gehele vergoeding niet vóór ontruiming plaats. De vergoeding wordt vaak opgesplitst in een betaling van de helft vóór de ontruiming en de helft binnen twee weken na de ontruiming van het gehuurde. Als de verhuurder aldus te kennen geeft voor het einde van de overeenkomst niet aan zijn betalingsverplichting te willen voldoen, dan lijkt het alleszins gerechtvaardigd dat de huurder zijn verplichting tot ontruiming van de woning opschort totdat de verhuurder betaling van tegemoetkoming van de ontruimingsvergoeding aanvangt.

In de rechtspraak is dit recht bovendien erkend in de volgende ‘noot’ vermelde uitspraken. Noot 16