Huurovereenkomst niet eeuwigdurend

ECLI:NL:HR:2005:AT5525

Instantie Hoge Raad

Datum uitspraak 07-10-2005

Datum publicatie 07-10-2005

Zaaknummer

C04/164HR

Formele relaties

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT5525 

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Cassatie

Inhoudsindicatie

huurovereenkomst die niet door verhuurder kan worden opgezegd; opzegging wegens dringend eigen gebruik; rechtsgeldigheid van huurovereenkomst in geval van opzeggingsverbod verhuurder; genot van een zaak “gedurende een bepaalde tijd” als kenmerk van een huurovereenkomst; criteria.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl 

JHV 2005/224 

JOL 2005, 546 

NJ 2005, 530 

JWB 2005/334 

Uitspraak

7 oktober 2005

Eerste Kamer

Nr. C04/164HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,

t e g e n

KONINKLIJKE TPG POST B.V.,

gevestigd te ‘s-Gravenhage,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiser tot cassatie – verder te noemen: [eiser] – heeft bij exploot van 9 oktober 2002 verweerster in cassatie – verder te noemen: TPG – gedagvaard voor de rechtbank, sector kanton, te Zutphen, locatie Groenlo, en gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:

Ia) primair: de gehele in de dagvaarding bedoelde huurovereenkomst nietig te verklaren dan wel te vernietigen;

Ib) subsidiair: de bepaling in het eerste lid van artikel A van Allonge 1 van 29 juni 1999 nietig te verklaren dan wel te vernietigen en te verklaren voor recht dat op 1 december 2002, althans op een datum die de kantonrechter vermeent te behoren, de huurovereenkomst eindigt;

Ic) meer subsidiair: te verklaren voor recht dat het beroep van TPG op huurbescherming in de gegeven omstandigheden misbruik van recht oplevert, althans in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid;

II TPG te veroordelen om de onroerende zaak staande en gelegen te [plaats] aan het [a-straat 1] binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis te ontruimen met al de haren en het hare en al degenen die van harentwege het gehuurde occuperen en ter vrije beschikking van [eiser] te stellen, met machtiging van hem om de ontruiming bij gebreke van ontruiming door TPG zelf te bewerkstelligen, zonodig met behulp van justitie en politie, zulks op kosten van TPG.

III TPG te veroordelen tot een gebruiksvergoeding gelijk aan de normaal verschuldigde huur van € 692,– voor de duur van de tijd dat zij in het genot blijft van het gehuurde na ontbinding van de huurovereenkomst tot aan de ontruiming van het gehuurde, waarbij een gedeelte van een maand wordt gelijkgesteld met een hele maand;

IV TPG te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen een bedrag als bedoeld in art. 238 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

TPG heeft de vorderingen bestreden.

De kantonrechter heeft bij vonnis van 12 mei 2003 de vorderingen afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Bij akteverzoek heeft [eiser] zijn eis vermeerderd met een beroep op art. 6:258 BW voor het geval een naar zijn mening tenminste nietig beding niet wordt geconverteerd in een geldig beding, onderscheidenlijk de nietige overeenkomst niet wordt geconverteerd in een geldige huurovereenkomst.

Bij arrest van 9 maart 2004 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

TPG heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) TPG, destijds nog genaamd PTT Post B.V., heeft op 1 december 1994 van Postkantoren BV een sorteerruimte gehuurd die deel uitmaakt van het postkantoor aan het [a-straat] te [plaats]. Op 29 juni 1999 hebben TPG en Postkantoren BV een zgn. ‘Allonge I’ bij de huurovereenkomst getekend, waarvan art. A lid 1 bepaalt dat het recht van de verhuurder tot opzegging van de huurovereenkomst per 1 februari 1999 is vervallen.

(ii) Op 9 juni 2000 heeft [eiser] het postkantoor van Postkantoren BV gekocht; In de verkoopvoorwaarden is vermeld: “Het verkochte wordt deels in verhuurde staat geleverd; koper verklaart nadrukkelijk bekend te zijn met de inhoud van de bij verkoop meegeleverde huurovereenkomst, (…) en allonge I d.d. 29-6-99”. Bij akte van 19 juli 2000 is het postkantoor aan [eiser] overgedragen. De transportakte bevat soortgelijke bepalingen als de koopovereenkomst.

(iii) [Eiser] heeft de huurovereenkomst overgenomen op de voet van art. 6:159 BW.

(iv) Op 31 mei 2002 heeft [eiser] de huurovereenkomst met TPG doen opzeggen tegen 1 december 2002, op de grond dat hij het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Hij heeft daarbij onder meer aangevoerd dat de huurovereenkomst deels of geheel nietig is, omdat het voor hem niet mogelijk is deze op te zeggen.

3.2 Aan zijn hiervoor onder 1 vermelde vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd, voor zover in cassatie van belang, dat het in allonge I vervatte opzeggingsverbod tot gevolg heeft dat aan de huurovereenkomst het wettelijk vereiste tijdelijke karakter is komen te ontbreken en deze daarom nietig is, althans dat art. A lid 1 van allonge I nietig is. De kantonrechter heeft die stellingen verworpen en de vordering afgewezen. Het hof heeft dat vonnis bekrachtigd, nadat het met betrekking tot de grieven I en II, die zic