Taak van Huurcommissie omtrent renovatie

Laatst bijgewerkt op 2021-05-15 om 15:17:29

De aard van de taak van de Huurcommissie is het concretiseren van de wettelijke norm. De Huurcommissie stelt op basis van de wettelijke norm (onder meer het puntenwaarderingsstelsel) een redelijke huurprijs vast. Dit heeft weinig te maken met het vinden van een subjectieve redelijke norm, maar is veelal terug te voeren naar een door de wet geobjectiveerde vastgestelde norm. De taken van de Huurcommissie staan vermeld in artikel 4 UHW.

  1. ingevolge artikel 7:248, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek over verhoging van de huurprijs (huurverhoging bij geliberaliseerde woonruimte);
  2. ingevolge artikel 7:249 van het Burgerlijk Wetboek over de redelijkheid van de overeengekomen aanvangshuurprijs (toetsing aanvangshuurprijs);
  3. ingevolge artikel 7:253 van het Burgerlijk Wetboek over de redelijkheid van het voorstel tot verhoging van de huurprijs (bezwaar tegen de jaarlijkse huurverhoging);
  4. ingevolge artikel 7:254 van het Burgerlijk Wetboek over de redelijkheid van het voorstel tot verlaging van de huurprijs (bijvoorbeeld als de huurprijs boven de maximum huurprijs is uitgestegen);
  5. ingevolge de artikelen 7:255 en 7:255a van het Burgerlijk Wetboek over het bedrag van de verhoging van de huurprijs na de totstandkoming van voorzieningen, veranderingen of toevoegingen. De Huurcommissie neemt haar besluit onder meer met inachtneming van het gestelde in artikel 15 UHW (niet-geliberaliseerde huur) en artikel 15a UHW (geliberaliseerde huur). Artikel 15a UHW verklaart delen van artikel 15 UHW van overeenkomstige toepassing (huurverhoging na renovatie);
  6. ingevolge artikel 7:257 van het Burgerlijk Wetboek over de in rekening te brengen huurprijs bij vermindering van het woongenot als gevolg van een gebrek (huurvermindering werkt maximaal zes maanden terug na indiening van een verzoek tot huurverlaging);
  7. ingevolge artikel 7:258 van het Burgerlijk Wetboek over de huurprijs en het voorschotbedrag aan kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten indien tussen partijen slechts een prijs en niet een huurprijs is overeengekomen (splitsing all-inhuurprijs);
  8. ingevolge artikel 7:260 van het Burgerlijk Wetboek over de betalingsverplichting met betrekking tot de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten (discussie over doorbelaste servicekosten);
  9. ingevolge artikel 7:261 van het Burgerlijk Wetboek over het voorschotbedrag van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter;
  10. ingevolge artikel 7:261a van het Burgerlijk Wetboek over de energieprestatievergoeding;
  11. ingevolge artikel 54a, zesde lid, van de Woningwet over het voorstel tot huurverlaging als bedoeld in het eerste lid van dat artikel of het ontbreken daarvan.
  12. de Huurcommissie spreekt zich uit of de gebreken waarvoor huurverlaging is verstrekt zijn verholpen.
  13. Indien de verhuurder een door de huurder bij hem schriftelijk ingediende klacht over de gedraging van de verhuurder in het kader van de door de verhuurder op basis van de tussen partijen geldende huurovereenkomst aan de huurder geleverde producten en verrichte diensten van de huurder niet binnen een redelijke termijn na indiening van die klacht inhoudelijk heeft behandeld dan wel indien de huurder niet instemt met de beoordeling van die klacht door de verhuurder, kan de huurder tot uiterlijk een jaar na het tijdstip waarop de gedraging van de verhuurder heeft plaatsgevonden de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen in het geschil dat voortvloeit uit die klacht.

 

 

 

 

 

 

 

De Huurcommissie neemt haar besluit onder meer met inachtneming van het gestelde in artikel 15 UHW (niet-geliberaliseerde huur) en artikel 15a UHW (geliberaliseerde huur). Artikel 15a UHW verklaart delen van artikel 15 UHW van overeenkomstige toepassing.