6. Dat hij gemachtigd wordt om die derde als huurder in zijn plaats te stellen

Laatst bijgewerkt op 2021-07-04 om 20:40:33

De oorspronkelijke huurder moet de vordering instellen als de verhuurder niet aan de indeplaatsstelling mee wenst te werken. Het niet verstrekken van een machtiging door de verhuurder levert geen toerekenbare tekortkoming op aan de zijde van de verhuurder, ook niet als de rechter de machtiging wel verleent. Noot 234

De aspirant-huurder is geen partij. Als de vordering wordt toegewezen, dan wordt gevraagde machtiging verleend. Door het verkrijgen van deze machtiging verandert er nog niets, totdat de huurder van deze machtiging gebruikt maakt. De huurder zal bijvoorbeeld het gebruik van deze machtiging achterwege kunnen laten als zijn contractspartij (de aspirant huurder) zijn verplichtingen nog niet is nagekomen.

De Hoge Raad heeft in haar arrest HR 16 juni 1978 NJ 1979, 22 (Schellekens/MAVO) bepaald dat de huurder vóór het vragen van de machtiging zijn bedrijf mag overdragen aan de aspirant-huurder. Als de huurder dit heeft gedaan, dan moet hij wel zo spoedig mogelijk na de bedrijfsoverdracht het nodige doen om de huuroverdracht te effectueren. Het feit dat een bedrijf al voor het verzoek tot machtiging is overgedragen mag niet meewegen in de beslissing van de rechter om de machtiging al dan niet te verlenen. Onder het “nodige doen” wordt begrepen het doen van het verzoek aan de verhuurder om met de indeplaatsstelling akkoord te gaan en het uitbrengen van de dagvaarding na afwijzing door de verhuurder. Noot 236

In het algemeen mag de huurder niet vooruitlopen op de uitkomst van de rechter door de aspirant huurder alvast gebruik van het gehuurde te laten maken. De huurder loopt dan de kans op een vordering door de verhuurder tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde op grond van artikel 7:221 BW te worden geconfronteerd. De huurder schiet immers ernstig tekort als hij het gehuurde door een ander laat gebruiken. In veel huurovereenkomsten staat immers de bepaling opgenomen dat de huurder uitsluitend zelf het gehuurde mag gebruiken. De algemene bepalingen winkelruimte van het ROZ-model bevat een dergelijke regeling. Door een derde (de aspirant-huurder) gebruik van het gehuurde te geven, loopt de huurder het risico dat de verhuurder ontbinding van de huurovereenkomst vordert wegens toerekenbaar tekortschieten van de huurder in de verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst. De huurder behoeft de verhuurder niet rauwelijks te dagvaarden in het kader van het verzoek tot indeplaatsstelling. De wet laat nog wel enige ruimte om te trachten tot een minnelijk overleg te komen. Reageert de verhuurder afwijzend, dan moet de huurder binnen korte termijn zijn vordering aanhangig maken. Noot 238

Een vordering tot indeplaatsstelling is dus niet meer mogelijk als pas jaren na de feitelijke overdracht deze vordering wordt ingesteld.

De huurder die zijn bedrijf alvast verkoopt en daarbij op de machtiging vooruitloopt neemt een groot risico: als de machtiging niet wordt verleend, dan kan hij de overeenkomst met de aspirant huurder niet nakomen. Een goedkeuring achteraf wegens de lastige positie van de huurder speelt geen rol: er mag immers geen premie op toerekenbaar tekortschieten komen te staan. Als de huurder dan ook nog eens tegen artikel 7:221 BW aanloopt (verbod om het gehuurde aan een ander in gebruik te geven), dan is de kans groot dat de verhuurder slaagt in een actie tot ontbinding van de huurovereenkomst. Als dat laatste realiteit wordt dan heeft de huurder niets meer over te dragen.