Medehuurderschap op grond van artikel 7:267 BW – Updates

Laatst bijgewerkt op 2024-01-28 om 14:00:06

  • Bijgewerkt 10 april 2011 vordering huurderschap na overlijden (De voorzieningenrechter te Amsterdam is in haar vonnis van 15 maart 2011 LJN: BP9460, rechtbank Amsterdam, 481501/KG ZA 11-137 SR/LO );
  • Bijgewerkt 14 april 2011 Meerdere verhuurders en het vorderingsrecht naar de huurder, gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, arrest van 11 januari 2011 LJN: BP9084, gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, HD 200.058.755
  • Bijgewerkt 17 juni 2011, invulling begrip duurzame gemeenschappelijke huishouding in het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle, LJN: BQ3290,Sector kanton Rechtbank Zwolle, 537185 CV 11-515 ).
  • Bijgewerkt 29 april 2012: gehele redactie van dit hoofdstuk.
  • Bijgewerkt 25 februari 2014. Een voorbeeld van een zaak waarbij sprake is van het aanvragen van het medehuurderschap na verbreking van een relatie geeft de rechtbank, kantonzaken te Amsterdam heeft in haar vonnis van 13 september 2013 ( ECLI:NL:RBAMS:2013:9533 ).
  • Bijgewerkt 22 mei 2014. Een voorbeeld van een zaak waarbij sprake is van het aanvragen van het medehuurderschap na verbreking van een relatie geeft de rechtbank, kantonzaken te Amsterdam heeft in haar vonnis van 13 september 2013 ( ECLI:NL:RBAMS:2013:9533 ).
  • Bijgewerkt 23 mei 2014. De mogelijkheid van artikel 7:267 lid 7 BW uitgewerkt.
  • Bijgewerkt 18 december 2014. De rechtbank Limburg besliste op 5 december 2014 ECLI:NL:RBLIM:2014:10549 in kort geding dat een gebruiker van woonruimte wegens ontbreken van recht of titel de woning moest verlaten.
  • Bijgewerkt 26 december 2014. De huurder en de aspirant-huurder die aanspraak wensen te maken op het medehuurderschap dienen niet alleen de juiste argumenten aan te voeren bij het aanvragen van het medehuurderschap, doch dienen ook voldoende bewijzen aan te leveren ter onderbouwing van het verzoek. Het hof te Amsterdam besliste in haar arrest van 25 november 2014 ECLI:NL:GHAMS:2014:5099 dat de aangedragen omstandigheden die zouden moeten leiden tot de verkrijging van het medehuurderschap niet voldoende waren bewezen.
  • Bijgewerkt 14 januari 2015. Uitbreiding onderdeel verbod tot samenwoning in de huurwoning.
  • Bijgewerkt 15 september 2016. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 14 augustus 2015 ( ECLI:NL:HR:2015:2193 ) bepaald dat ook na beëindiging van samenwoning het medehuurderschap aangevraagd kan worden.
  • Bijgewerkt 9 april 2017.De kantonrechter van de rechtbank Rotterdam was in haar vonnis van 3 februari 2017 ( ECLI:NL:RBROT:2017:875 ) wees in haar vonnis een vordering tot verkrijging van het medehuurderschap van de huurder toe aan een dochter van de huurder die vanaf haar negende jaar in het gehuurde ingeschreven staat. Resumerend is er sprake van een zeer langdurig samenwonen van de huurder en haar dochter, waarbij zij in gezamenlijkheid één huishouden bestieren, en waarbij er sprake is van een wederzijdse afhankelijkheid die verder gaat dan te doen gebruikelijk in een ouder-kind relatie en waardoor zij altijd bij elkaar zijn blijven wonen. Deze redenen tezamen genomen leidt tot de conclusie dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen hen beiden. Uit deze uitspraak blijkt toch weer dat het voor een kind niet eenvoudig is om het medehuurderschap te verkrijgen.
  • Bijgewerkt 27 juni 2017. Het hof te Arnhem-Leeuwarden komt in haar arrest van 7 maart 2017 ( ECLI:NL:GHARL:2017:1891 ) tot een oordeel dat er sprake was van omstandigheden die het medehuurderschap rechtvaardigen.
  • Bijgewerkt 27 juni 2017. de Hoge Raad genoemde uitzondering aan de orde kan zijn in dier voege of er bijzondere omstandigheden zijn die in dit geval, wat anders een aflopende samenlevingssituatie zou zijn geweest, tot een blijvende samenwoning met gemeenschappelijke huishouding aanleiding geven (De Hoge Raad arrest van 17 januari 2014 ECLI:NL:HR:2014:93)
  • Bijgewerkt 22 maart 2018. Invoeging onderdeel “Het inwonende kind woont met een partner bij de huurder”.
  • Bijgewerkt 14 juni 2018. De rechtbank Oost-Brabant, kantonzaken, locatie ‘s-Hertogenbosch beoordeelde in haar vonnis van 26 oktober 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:5601) dat een zoon die de zijn eigen huurovereenkomst had opgezegd een duurzame  gemeenschappelijke huishouding met zijn vader voerde.
  • Bijgewerkt 7 september 2018. Dit standpunt over de wederkerigheid wordt ook gedeeld door de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, in haar vonnis van 14 december 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:11556). Wederkerigheid in het kader van een duurzame gemeenschappelijke huishouding kan volgens de rechter ook bestaan in een situatie als de onderhavige waarbij eisers ieder belang hebben bij de samenleving van hen (over en weer) op zijn eigen wijze een bijdrage leveren aan de gemeenschappelijke huishouding. Dat deze bijdrage op een vergelijkbare hoogte zou moeten staan, laat staan een evenwichtigheid zou moeten behelzen, is een eis die de wet niet stelt en overigens ook niet strookt met de veelvormigheid waarmee in ons land relaties en gemeenschappelijke huishoudingen vorm wordt gegeven. (vgl. ECLI:NL:GHARL:2017:1891).
  •  Bijgewerkt 8 september 2019. De rechtbank Amsterdam heeft in haar vonnis van 5 februari 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:4804) een beslissing moeten nemen of er sprake was van wederkerigheid in de relatie tussen een zoon met mentale beperkingen en de moeder en of de afwezigheid van wederkerigheid het medehuurderschap in de weg zou staan.
  • Bijgewerkt 16 juni 2020. Het gerechtshof Amsterdam heeft in haar arrest van 10 december 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:4413) moet beslissen over de vraag of er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen moeder en zoon. De moeder was inmiddels overleden. Het hof besloot dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen moeder en zoon.
  • Bijgewerkt 4 maart 2021. In het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 mei 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:1363) komt de vraag aan de orde of een inwonende zoon na overlijden van de laatste ouder de woning kon blijven bewonen. Het hof was van oordeel dat de zoon geen huisvestingsvergunning toekwam.
  • Bijgewerkt 28 juni 2021. Het gerechtshof Amsterdam komt in haar arrest van 22 december 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:3593) tot oordeel dat de huurder (de man) op basis van de redelijkheid die partijen jegens elkaar moeten betrachten ook na het einde van de samenwoning met zijn partner (de vrouw) gehouden was om mee te werken aan de aanvraag van het medehuuderschap.
  • Bijgewerkt 2 augustus 2021. Het hof te Arnhem-Leeuwarden heeft in haar arrest van 25 mei 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:4991) beslist dat een verleende huisvestigingsvergunning alleen ziet op het eenmalig in gebruik nemen van de verhuurde woonruimte door de op de huisvestingsvergunning vermelde personen.
  • Bijgewerkt 10 april 2022. De rechtbank Den Haag heeft in haar kortgedingvonnis van 24 januari 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:388) beslist dat van een huurder medewerking kan worden verwacht aan een verzoek aan de verhuurder tot wijziging van de huurovereenkomst in die zin dat verzocht wordt dat de vrouw medehuurder wordt.
  • Bijgewerkt 21 april 2022. Naar het oordeel van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch in haar arrest van 11 januari 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:27) kon de zoon als medehuurder aangemerkt worden in de zin van artikel 7:267 BW.
  • Bijgewerkt 4 februari 2023. In het vonnis van 7 september 2022 van de rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2022:8019) oordeelde de rechtbank dat een dochter recht op het medehuurderschap had. De dochter had sinds 2 juni 2009 haar hoofdverblijf in de woning.
  • Bijgewerkt 12 februari 2023. In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:286) is beslist dat een levenspartner van een huurder een duurzame relatie met de huurder had, ten gevolge waarvan deze levenspartner het medehuurderschap werd toegekend.
  • Bijgewerkt 28 januari 2024. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 januari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:25) beslist dat wanneer het recht op eerbiediging van de woning (artikel 8 EVRM) als verweer op wordt geroepen de rechter dat verweer gedetailleerd moet onderzoeken en zijn beslissing daaromtrent afdoende moet motiveren.