Meerdere verhuurders en het vorderingsrecht naar de huurder

Laatst bijgewerkt op 2018-07-25 om 09:41:22

In dit hoofdstuk wordt de vraag beantwoordt dat er bij aanwezigheid van meerdere verhuurders één verhuurder een vorderingsrecht naar de huurder heeft. Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft in haar arrest van 11 januari 2011 LJN: BP9084, gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, HD 200.058.755 bepaald dat één mede-eigenaar verhuurder buiten toestemming van de andere medeverhuurder, een zelfstandige vordering kan instellen tot betaling van de achterstallige huur en tot ontbinding van de huurovereenkomst jegens de huurder. Er is sprake van een gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW.

Ten aanzien van de samenwerking tussen de eigenaren is niets geregeld. Op grond van artikel 3:171 BW is de mede-eigenaar bevoegd ten behoeve van deze gemeenschap, dus als mede-eigenaar, een rechtsvordering in te stellen. Dat kan anders zijn als uit een (beheers)regeling tussen de mede-eigenaren anders zou blijken. Dus als partijen de zelfstandige bevoegdheid die uit artikel 3:171 BW voortvloeit hebben uitgesloten, dan dienen beide eigenaren/verhuurders deze beheerhandelingen uit te voeren. Voor verdere complicaties betreffende de positie tussen de mede-eigenaren wordt uitdrukkelijk verwezen naar bijgevoegde uitspraak. Op deze plaats gaat het te ver om deze uitspraak verder uit te diepen.

Dat er bij een gemeenschappelijke eigendom van een huurwoning sprake is van een gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW blijkt ook uit een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 5 november 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:3840). Uitkomst van deze zaak was dat de verhuurder/eigenaar niet is gebonden aan toezeggingen door zijn toenmalige mede-eigenaar jegens de huurders. Deze voormalige mede-eigenaar wenste geen aanspraak te maken op indexering van de huur. Deze mede-eigenaar had hierover echter geen overeenstemming met de andere eigenaar bereikt. In een later stadium was het gehuurde geheel in handen gekomen van de eigenaar die de indexering wel door wenste te rekenen. Na verkrijging van de volledige eigendom van deze onroerende zaak wenste de eigenaar/verhuurder alsnog aanspraak te maken op indexering van de huur. Uit getuigenverklaringen die in de procedure waren overgelegd, bleek dat huurders ervan op de hoogte waren dat er tussen de eigenaren over deze kwestie geen overeenstemming bestond. Dit had tot gevolg dat de huurders er niet van uit mochten gaan dat de ene eigenaar gemachtigd was namens de andere eigenaar deze beslissingen te nemen. De overgebleven eigenaar was evenmin gebonden aan deze mededeling nu hij de door de andere (voormalige) eigenaar gedane mededeling niet had bekrachtigd.

Uit deze uitspraak is aldus te herleiden dat bij gemeenschappelijke eigendom er slechts geldige rechtshandelingen ten aanzien van deze zaak verricht kunnen worden als tussen de eigenaren onderlinge overeenstemming bestaat over deze kwestie. Voor de huurder is het dus van belang zich bij gemeenschappelijk eigendom van de gehuurde zaak ervan te vergewissen dat er bij de eigenaren onderling overeenstemming over een bepaalde beslissing bestaat.