Laatst bijgewerkt op 2021-05-14 om 23:04:24
Het geeft een juridisch verschil of de huurder alleen bezwaar maakt tegen de huurprijsverhoging of tegen de renovatie. Met name was voor de niet-geliberaliseerde huurder dit verschil van belang. Bij de geliberaliseerde huurder was de afwijzing van de huurverhoging een afwijzing van het renovatievoorstel. Alleen de niet-geliberaliseerde huurder kon nog terugkomen op de genoemde huurprijs. Voor de geliberaliseerde huurder gold dat deze mogelijkheid voor 1 mei 2021 niet. Na 1 mei 2021 is het voor de geliberaliseerde ook mogelijk om alsnog bezwaar te maken tegen de overeengekomen huurprijs in verband met renovatie.
Als er sprake is van renovatie aan minder dan tien woningen die een bouwkundige eenheid vormen, dan ligt het procesinitiatief in dit verband op grond van artikel 7:220 lid 3 BW bij de verhuurder als partijen geen overeenstemming over het redelijke voorstel hebben kunnen bereiken. Dit geldt zowel voor wat betreft de voorgestelde werkzaamheden als de voorgestelde huurverhoging in het kader van een renovatievoorstel.
Als er sprake is van complexgewijze renovatie, dan ligt het procesinitiatief in dit verband bij de huurder die het met dit voorstel niet eens is wanneer 70% of meer van de huurders heeft ingestemd met dit redelijke voorstel. Als bij complexgewijze renovatie minder dan 70% van de huurders zich met het voorstel akkoord heeft verklaard, dan kan de verhuurder via een gerechtelijke procedure trachten de redelijkheid van het voorstel duidelijk te maken. Vaak zal de verhuurder de redelijkheid van het voorstel niet via een procedure afdwingen, omdat dit te veel tijd kost. Daarbij speelt dan ook mee dat er voor de verhuurder geen succes verzekerd is, zodat de verhuurder er veelal voor kiest om het voorstel aan te passen. Door het voorstel aan te passen kan de verhuurder trachten het voorstel voor de huurders acceptabeler te maken, zodat het wettelijke vereiste quorum van 70% van de huurders wel wordt gehaald en het voorstel het vermoeden van een redelijk voorstel krijgt.
Het is bovendien van belang te weten of de huurder bezwaar tegen de voorziening zelf maakt, of dat de huurder bezwaar maakt tegen de verhoging van de huurprijs die aan deze voorziening zit verbonden. Er vallen dus twee situaties te onderscheiden:
- Als de huurder de voorziening (en daarbij de verhoging) zelf weigert, dan is het mogelijk dat de verhuurder de huur op grond van het gestelde in artikel 7:274 lid 1 onder d BW opzegt;
- als de huurder van niet-geliberaliseerde woonruimte en geliberaliseerde woonruimte de voorziening accepteert, maar de verhoging van de huurprijs te hoog acht, dan staat de weg van respectievelijk artikel 7:255 BW en artikel 7:255a BW in samenhang met respectievelijk artikel 15 UHW en artikel 15a UHW open. Deze huurder heeft dan geen bezwaar gemaakt tegen de verhoging van de huurprijs. Na realisering van de werkzaamheden bestaat alsnog de mogelijkheid bezwaar tegen verhoging van de huurprijs te maken.
De huurder van niet-geliberaliseerde woonruimte en geliberaliseerde woonruimte kan binnen drie maanden na beëindiging van de renovatiewerkzaamheden bij de Huurcommissie de voorgestelde huurprijs naar redelijkheid laten toetsen. De huurder van niet-geliberaliseerde woonruimte en geliberaliseerde woonruime moet dan dit formulier invullen en opsturen naar de Huurcommissie.