Werkzaamheden aan het gehuurde en gedoogplicht van de huurder

Laatst bijgewerkt op 2021-02-09 om 22:23:14

De gedoogplicht omvat naast het ondergaan van de werkzaamheden ook de verplichting van de huurder om de verhuurder toegang tot het gehuurde te verlenen, zodat de verhuurder de uit te voeren werkzaamheden kan inventariseren en uit kan voeren. De verhuurder moet gedurende de werkzaamheden de schade zo veel mogelijk beperken. Dit volgt ook uit artikel 6:101 BW. Uit een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam van 4 september 2008 (WR 2009, 12) kan worden herleid dat sloop van panden om het gehuurde heen door de verhuurder uitgevoerd mochten worden, niettegenstaande de tijdelijk hinder (circa zes weken) van het woongenot. Het belang van de verhuurder werd groter geacht dan het belang van de huurder. De werkzaamheden werden gedaan in het kader van de bevordering van de leefbaarheid van de omgeving. De omgeving was na sloop niet slechter dan voor de sloopwerkzaamheden.

De huurder die het exclusieve recht heeft bedongen om reclame op haar gevel ten behoeve van haar bedrijf aan te mogen brengen hoeft geen reclame van derden te gedogen op steigerdoek, dat verplicht op steigers aangebracht moet worden in verband met werkzaamheden aan het pand. De rechtbank Amsterdam overwoog in haar kortgedingvonnis van 17 maart 2011 ( LJN: BP8086, Rechtbank Amsterdam, 482883/KG ZA 11-256 P/TF) dat de verhuurder de door de huurder te lijden schade door deze werkzaamheden niet onnodig mag vergroten door op de steigers reclame voor anderen dan voor de huurder te maken. Een afweging van de belangen leidde eveneens tot de beslissing dat het de huurder moet worden toegestaan de door haar gewenste reclame op de steigerdoeken voor eigen rekening te laten aanbrengen.

Daarnaast kan het gedogen ook een actieve handeling van de huurder inhouden. Hiermee wordt meestal bedoeld dat de huurder het gehuurde in verband met deze werkzaamheden moet ontruimen. Als de huurder in verband met de werkzaamheden tijdelijk in het gehuurde moet werken, dan kan de verhuurder gedeeltelijke ontruiming vorderen van die delen van het gehuurde waar de werkzaamheden plaats dienen te vinden. De verhuurder dient dan aan te geven in welke delen van het gehuurde en voor welke periode de huurder de werkzaamheden dient te gedogen. De verhuurder zal niet gehele ontruiming van het gehuurde moeten vorderen, omdat dit een te ver gaande maatregel is. De rechtbank ‘s-Gravenhage besliste in haar vonnis van 28 februari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:1738) dat van een tijdelijke ontruiming zoals gevorderd niet was gebleken. De verhuurder had gevorderd dat de huurder het gehuurde tijdelijk zou moeten verlaten. De verhuurder had tijdens een comparitie van partijen verklaard dat ontruiming van het gehuurde door de huurder niet nodig was. De verhuurder had verklaard dat voor de voorgenomen werkzaamheden ontruiming van het gehuurde niet nodigĀ  was. Ontruiming is onder deze omstandigheden volgens de rechtbank een te zwaar middel. Dat deurwaarders ook om een deur te openen een ontruimingstitel wensen, maakte het oordeel niet anders. Het faciliteren van de deurwaarder vormt volgens de kantonrechter immers geen overweging in de beoordeling of een tijdelijke ontruiming gerechtvaardigd is. Het gestelde in artikel 558 Rv is nodig om de toegang middels de deurwaarder tot het gehuurde te verschaffen. Bij een vordering op tegenspraak had de verhuurder haar eis kunnen verminderen in dier voege dat in plaats van de ontruiming van de huurder en de toegang van de deurwaarder tot het gehuurde beperkt had kunnen worden tot het verstrekken van de toegang tot het gehuurde en het verplichten van de huurder om bepaalde werkzaamheden in het gehuurde te gedogen.

De rechtspraak onder het oude recht heeft dit meermalen bevestigd en blijft onder het huidige recht ook actueel. Noot 72