Terme de grace

LJN: BV1677, Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 200.096.025/01

 

 

Datum uitspraak:27-12-2011

Datum publicatie:24-01-2012

 

Uitspraak GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector civiel

 

Zaaknummer: 200.096.025/01

Zaak-rolnummer rechtbank: 1186046 CV EXPL 10-76610

 

Arrest d.d. 27 december 2011 (bij vervroeging)

 

In de zaak van:

 

[appellant]

wonende te Rotterdam,

appellant in de hoofdzaak,

eiser in het incident,

hierna te noemen: [appellant],

advocaat: mr. C.D. Nelemans te Amsterdam,

 

tegen

 

NATIONAAL GRONDBEZIT B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

geïntimeerde in de hoofdzaak,

gedaagde in het incident.

hierna te noemen: NGB,

advocaat: mr. E. van der Hoeden te Amsterdam.

 

 

Het geding

 

Bij exploot van dagvaarding van 14 oktober 2011, tevens houdende memorie van grieven tevens houdende incident tot provisionele voorziening, (met producties) is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis van 15 juli 2011. Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven aangevoerd en een incident opgeworpen waarbij een provisionele voorziening voor de duur van de appelprocedure is gevorderd. Bij memorie van antwoord in het incident en in de hoofdzaak (met producties) heeft NGB verweer gevoerd. Vervolgens hebben partijen op 5 december 2011 hun zaak doen bepleiten. Van de pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt. Hierop hebben partijen arrest gevraagd.

 

Beoordeling van het hoger beroep

 

1.  Het gaat in dit geding om het volgende, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang.

 

(1.1)  [appellant] huurt sinds 1997, aanvankelijk van Patrimonium en na rechtsopvolging sinds 2005 van NGB, een woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde) tegen een huurprijs ten tijde van de inleidende dagvaarding van

€ 794,68 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.

 

(1.2)  [appellant] is bij vonnis van 13 maart 2007 veroordeeld tot betaling van huurachterstand. [appellant] heeft na dit vonnis de betreffende huur betaald.

 

(1.3)  [appellant] heeft sinds januari 2010 weer huurachterstanden laten ontstaan en sinds november 2010 helemaal geen huur meer betaald. Dit heeft geleid tot de onderhavige procedure. Daarbij heeft [appellant] (drs. bedrijfskunde) in persoon verweer gevoerd. Bij brief van 17 juni 2011 heeft de griffie van de rechtbank, sector kanton, aan [appellant] laten weten dat het vonnis was aangehouden tot 15 juli 2011 en dat het vonnis zou worden toegezonden.

 

(1.4)  Bij het thans bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, vonnis van 15 juli 2011 (hierna ook: het vonnis) is [appellant] veroordeeld tot betaling aan NGB van een bedrag van € 4.151,90 wegens achterstallige huur tot en met maart 2011 en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Daarbij is [appellant] de volgende ‘terme de grace’ ex artikel 7:280 BW verleend: “staat [appellant] toe om het totaal van de aan NG B.V. (hof: NGB) verschuldigde bedragen, inclusief rente en kosten zoals hiervoor genoemd, naast de lopende huur, aan NG B.V. te betalen binnen één maand na de uitspraak van dit vonnis;”

Voor het geval [appellant] niet binnen die gestelde termijn geheel aan zijn betalingsverplichtingen voldoet, heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van de dag na afloop van deze termijn van één maand en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, dit met veroordeling van [appellant] tot betaling van € 794,64 per maand met ingang van april 2011 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt.

De griffier heeft op 18 juli 2011 een afschrift van dit vonnis aan [appellant] gestuurd.

 

(1.5)  NGB heeft het vonnis op 24 augustus 2011 aan [appellant] laten betekenen. [appellant] heeft op 25 augustus 2011 een bedrag van in totaal € 9.177,50 aan NGB betaald. In dit bedrag was ook de niet betaalde huur van november 2010 tot en met augustus 2011 begrepen. De ontruiming van het gehuurde heeft op 1 september 2011 plaatsgehad.

 

In de hoofdzaak

 

2.  [appellant] klaagt er met zijn eerste grief over dat de kantonrechter de ‘terme de grace’ heeft laten ingaan op de dag na het vonnis in plaats van op de dag betekening van het vonnis. [appellant] heeft naar zijn zeggen het afschrift van het vonnis, dat de kantonrechter hem per post had moeten doen toekomen, nooit ontvangen. Hierdoor heeft hij pas bij de betekening van het vonnis op 24 augustus 2011 notie gekregen van de inhoud van het vonnis. De dag erop heeft hij meteen betaald. Toen was de ‘terme de grace’ al verstreken.

Volgens [appellant] is de ingangsdatum van de ‘terme de grace’ ten onrechte gekoppeld aan de vonnisdatum in plaats van aan het moment van betekening. Dit acht hij blijkens zijn memorie van grieven in strijd met de wet (artikel 231 lid 1 Rv in samenhang met artikel 430 lid 3 Rv), blijkens welke artikelen tenuitvoerlegging van een vonnis pas kan plaatsvinden na betekening van het vonnis. Bij pleidooi heeft [appellant] betoogd dat, bij gebreke van een uitputtende wettelijke regeling, dit voortvloeit uit ongeschreven regels van een goede procesorde. De kantonrechter had, aldus nog steeds [appellant], aansluiting moeten zoeken bij de regels die ten grondslag liggen aan het executiestelsel. In ieder geval acht [appellant] de ingangsdatum van de ‘terme de grace’ in strijd met de ratio ervan, te weten het gunnen van een laatste kans. Ook al zou [appellant] overigens wel eerder het vonnis van de griffie ontvangen hebben, dan mocht hij ervan uitgaan dat NGB niet berustte in het vonnis zolang dit niet was betekend. Ook kon niet van hem gevergd worden dat hij zelfstandig de verschuldigde wettelijke rente zou berekenen, terwijl bovendien het vonnis onvoldoende is gemotiveerd. Tot slot meent [appellant] dat het uitvoering geven aan een juridische misslag NGB te verwijten valt.

 

3.  Het hof stelt voorop dat [appellant] bij herhaling huurachterstanden heeft laten ontstaan en ook al eerder tot betaling daarvan was veroordeeld. De kantonrechter heeft – in hoger beroep onweersproken – geoordeeld dat de tekortkomingen van [appellant] de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigen. Dit staat dus ook voor het hof vast. Onder deze omstandigheden had de kantonrechter geen ‘terme de grace’ hoeven te verlenen. Hij heeft dit desondanks ambtshalve gedaan, en wel in dit geval overeenkomstig de wettelijke regels en beginselen van een goede procesorde. Het hof zal dit hierna toelichten.

 

4.  Anders dan [appellant] aanvankelijk in de appeldagvaarding heeft aangevoerd, is er geen sprake van een juridische missslag. Het verlenen van een ‘terme de grace’ vormt geen executie van het vonnis, maar betreft een door de rechter geboden laatste kans aan de huurder ([appellant]) om binnen een bepaalde (korte) termijn alsnog aan zijn ver¬plichtingen te voldoen. Nadere formele eisen worden hieraan niet gesteld. Ragoenath kan zich als huurder bovendien niet beroepen op het ontbreken van de motivering van de aan hem toegestane ‘terme de grace’, nu deze termijn ambtshalve is verleend. Er is dus geen sprake van een beslissing in strijd met de wet. [appellant] stelt dit laatste ook niet langer, maar heeft bij pleidooi betoogd dat de betekeningseis bij in persoon procederende partijen voortvloeit uit ongeschreven regels van een goede procesorde. Ook dit betoog wordt verworpen.

Het geven van deze laatste kans is overgelaten aan de discretionaire bevoegdheid van de kantonrechter, waarbij de kantonrechter ervan mag uitgaan dat een in het geding verschenen partij tijdig op de hoogte is, althans redelijkerwijs kan komen, van het vonnis, en waarbij de rechter in geval van tegenspraak de ingangsdatum van de ‘terme de grace’ mag koppelen aan de vonnisdatum. Dit geldt zeker voor [appellant], die niet alleen erkent alle correspondentie, behoudens het vonnis van 15 juli 2011, van de rechtbank te hebben ontvangen maar die bovendien tijdig op de hoogte was gesteld van de vonnisdatum 15 juli 2011. Zelfs al zou het op 18 juli 2011 door de griffie verzonden vonnis [appellant] niet hebben bereikt, dan nóg had van [appellant] als verschenen procespartij gevergd mogen worden dat hij tijdig bij de griffie had geïnformeerd over het uitblijven van het vonnis. Dit klemt temeer, nu inzet van het geding onder meer de (voor [appellant] belangrijke) ontruiming van zijn eigen woning betrof. De algemene stelling van [appellant] dat in persoon procederende partijen anders behandeld moeten worden dan partijen met een gemachtigde/advocaat vindt geen steun in het recht. In dit concrete geval wordt dit niet anders, temeer niet nu [appellant] geen ongeletterd persoon is maar een academicus, van wie enig initiatief op dit punt gevergd mag worden.

Voor zover [appellant] heeft betoogd dat hij bij gebreke van betekening niet wist wat de exacte hoogte van de verschuldigde wettelijke rente was, kan hem dit niet baten, en wel reeds op grond van het feit dat het overgrote deel van het verschuldigde wél bekend was – dit geldt zeker voor de maandelijks verschuldigde huur – althans redelijkerwijs bekend had kunnen zijn (zie rechtsoverweging 3), maar [appellant] ook met de betaling hiervan ernstig in gebreke is gebleven. Overigens had hij de exacte hoogte van het verschuldigde bedrag kunnen opvragen bij NGB of haar gemachtigde (deurwaarder), hetgeen hij heeft nagelaten. De stelling van [appellant] dat hij zonder betekening van het vonnis mocht aannemen dat NGB niet berustte in het vonnis, mist deugdelijke grondslag en is bovendien onbegrijpelijk. Grief I wordt daarom verworpen.

 

5.  Met grief II betoogt [appellant] dat de ratio achter de (voorwaardelijke) toewijzing van het gevorderde is weggevallen, omdat de huurachterstand is voldaan. Bovendien kan er geen gegronde vrees bestaan dat hij weer een achterstand zal laten ontstaan omdat hij direct nadat hij door betekening van het vonnis op de hoogte raakte, heeft betaald.

Ook deze grief wordt verworpen. Voor zover [appellant] hiermee heeft willen stellen dat er geen sprake meer is van een tekortkoming, miskent [appellant] dat hij weliswaar inmiddels heeft betaald, maar dat hij hiermee niet heeft voldaan aan zijn verplichting om op tijd te betalen. Hier komt bij dat dit inmiddels de tweede veroordeling van [appellant] is wegens huurachterstand, zodat zijn stelling dat er geen vrees voor een hernieuwde achterstand is, een deugdelijke grondslag mist.

 

De provisionele vordering

 

6.  Uit het voorgaande vloeit voort dat de beslissing in de hoofdzaak zal worden bekrachtigd en dat er dus een eindarrest zal worden gewezen. [appellant] heeft daarom geen belang meer is bij zijn provisionele vordering hangende het geding in hoger beroep, zodat reeds hierom deze vordering zal worden afgewezen.

 

In de hoofdzaak en in het incident

 

7.  [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

 

 

Beslissing

 

Het hof:

 

In de hoofdzaak en in het incident

 

–  bekrachtigt het bestreden vonnis;

 

–  wijst af de vordering van [appellant] in het incident;

 

–  veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, die van het incident daaronder begrepen, tot zover aan de zijde van NGB begroot op € 649,– aan griffierecht en € 2.682,– aan salaris van de advocaat.

 

 

Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, R.J. Schlingemann en A.G. Scheele-Mülder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 december 2011, in aanwezigheid van de griffier.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.