Termijnen voor versturen van het overzicht van geleverde zaken en diensten door verhuurder voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten

Laatst bijgewerkt op 2018-07-24 om 17:57:08

Sinds 1 januari 2005 moet de verhuurder binnen zes maanden na afloop van een kalenderjaar een afrekening van de servicekosten sturen naar z’n huurders. Het overzicht van de werkelijke kosten over het jaar 2016 moet dus vóór 1 juli van 2017 in de bus liggen bij de huurder. Deze regel is ingesteld ter voorkoming van het maken van winst op de servicekosten. Als de huurder immers tijdig de afrekeningen van de werkelijke kosten ontvangt kunnen de kosten in de gaten worden gehouden. Als men jaren later dan het jaar waarin de kosten zijn gemaakt deze overzichten ontvangt, dan verliezen partijen het overzicht over de kosten en uitgaven. Dit geldt ook als de huurder tussentijds is verhuisd.

Vanaf 1 juli 2014 gelden voor verzoeken over de “servicekosten” aanvullende regels. Voor deze regels is de datum waarop de verhuurder de servicekosten afrekent met de huurder bepalend. Indien de verhuurder de afrekening op of na 1 juli 2014 aan de huurder verstrekt, zijn de aanvullende regels van toepassing.
Deze aanvullende regels houden in dat de verhuurder op grond van artikel 7:260 lid 3 BW verplicht is een formulier in te vullen dat de Huurcommissie inzicht geeft in de berekeningswijze van de verhuurder. Dit formulier dient de verhuurder aan de Huurcommissie te verstrekken. Indien de verhuurder dit formulier niet levert, kan de Huurcommissie op grond van artikel 18 lid 4 UHW uitgaan van vastgestelde verbruiken (bij gas, elektra en water) of een vast bedrag (bij overige servicekosten).
De vastgestelde verbruiken zijn in onderstaande tabel opgenomen. Omdat het verplichte formulier uitsluitend geldt voor de “servicekosten” (en dus niet voor de “nutsvoorzieningen”) worden deze verbruiken alleen toegepast bij de levering van gas, elektra en water zonder individuele meter. Deze verbruiken worden vermenigvuldigd met het gemiddelde tarief in het betreffende jaar om tot een betalingsverplichting te komen (artikel 18 lid 4 UHW) . Dit zorgt voor een vereenvoudiging van de procedure. Voorheen werd door een deskundige die door de Huurcommissie werd een redelijk verbruik in kaart gebracht. Dit zorgde voor een ingewikkeld rapport en kosten voor het opstellen van een rapport. Nu kan de Huurcommissie een onderzoek naar het verbruik achterwege laten, omdat de verhuurder deze gegevens aan dient te leveren. Als de verhuurder deze gegevens niet aanlevert, dan gaat de Huurcommissie uit van een gemiddeld verbruik. Dit zal voor de huurder geen bezwaar opleveren, omdat slechts 50% van dit geschatte verbruik bij het ontbreken van gegevens ten laste van de huurder kan worden gebracht.

Als de huurovereenkomst tussentijds eindigt, dan kan deze termijn ook worden gehanteerd. Een en ander wordt bevestigd door onderstaande toelichting van kamerstukken. Deze regel wordt onderstaand verduidelijkt.

Kamerstukken II 1999/2000, 26 089, nr. 6, p. 45
‘In afwijking van de huidige regeling in artikel 12 HPW is voor een termijn van 6 maanden gekozen, omdat de thans geldende termijn van 12 maanden als onnodig lang wordt ervaren. Zoals hiervoor gesteld, geldt veelal voor andere serviceposten dan voor verwarming het kalenderjaar als verrekenperiode. De daarop betrekking hebbende rekeningen van door de verhuurder ingeschakelde leveranciers van goederen en diensten zullen de verhuurder meestentijds ten tijde van de levering danwel kort daarna ter betaling worden aangeleverd. In die optiek komen dan ook de laatste rekeningen van de in dat verstreken kalenderjaar door verhuurder gemaakte kosten uiterlijk in de maand januari/februari van het daarop volgende kalenderjaar voor het opstellen van een overzicht ter beschikking. Het moet dan ook mogelijk zijn om voor 1 juli van dat jaar na het verstreken kalenderjaar een verrekenoverzicht op te stellen. Voor verrekening van verwarmingskosten waarvan het boekjaar binnen het verstreken kalenderjaar is geëindigd, is de termijn, zoals bij de beantwoording van voorgaande vraag bleek, aanzienlijk ruimer.’
Tijdens het verslag van een wetgevingsoverleg, Kamerstukken II 2000/01, 26 089, nr. 19, p. 41 en 42 heeft staatssecretaris Remkes getracht de nieuwe regeling aan de hand van een voorbeeld te verduidelijken:
‘Artikel 259, lid 2, bepaalt dat de verhuurder kostenposten die niet een kalenderjaar betreffen, bijvoorbeeld de afrekening van de verdampingsmeters, maar voor een deel in dat kalenderjaar in rekening moet brengen. Ik zal een voorbeeld geven. Loopt de afrekenperiode van augustus 2000 tot augustus 2001, dan zal de verhuurder in het te verstrekken kostenoverzicht per 1 juli 2001 slechts de kosten van augustus 1999 tot augustus 2000 mee moeten nemen. De periode van augustus 2000 tot december 2000 wordt pas een jaar later afgerekend. Een periode van zes maanden moet als voldoende worden aangemerkt.'(Cursivering Mr. F.C.P. Teeuw)

Dit betekent dat als het boekjaar van mei 2015 tot mei 2016 loopt, het bedoelde overzicht aan de huurder uiterlijk op 30 juni 2017 aangeleverd dient te worden.

Het overzicht van geleverde zaken en diensten moet dus binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar aan de huurder worden verstrekt. Deze periode geldt ook als de huurovereenkomst tijdens het jaar eindigt. De verhuurder hoeft pas gelijktjdig met de overzichten van de lopende huurovereenkomsten aan zijn andere huurders een kostenoverzicht te verstrekken.
Wanneer de huurovereenkomst met een huurder tijdens het verrekenjaar eindigt kan de verhuurder aan deze huurder de servicekosten in rekening brengen naar rato van het aantal maanden dat de woning is gebruikt als er andere referentiekaders voor berekening van de verbruiken ontbreken.
Zie hieromtrent de memorie van toelichting:
Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 48 ‘Lid 3 maakt het mogelijk – evenals thans het geval is – dat de verhuurder één keer per jaar een servicekostenoverzicht maakt en vervolgens de kosten aan de huurder die zijn huur heeft beëindigd, doorberekent bijv. naar rato van het aantal gehuurde maanden.’

Indien de verhuurder het verplichte niet aan de Huurcommissie verstrekt, geldt voor alle overige servicekosten in principe een vastgesteld bedrag van € 12,00. Dit is een totaalbedrag voor alle betwiste kostenposten. artikel 18 lid 4 UHW en artikel 14a Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte.

Vastgestelde verbruiken per jaar van “servicekosten” bij niet ingevuld formulier
Zelfstandige woonruimte Onzelfstandige woonruimte
Gas 400 m³ 250 m³
Elektra 800 kWh 500 kWh
Water 25 m³ C 25 m³