Uitvoerbaar bij voorraad verklaring

Laatst bijgewerkt op 2022-06-04 om 23:24:03

Uitvoerbaar bij voorraad verklaring is steeds mogelijk, tenzij uit de wet of uit de aard der zaak iets anders voortvloeit. Voor het huurrecht met betrekking tot woonruimte is de mogelijkheid van uitvoerbaarbijvoorraadverklaring aanzienlijk beperkt. In artikel 7:272 lid 1 BW staat immers dat de overeenkomst van rechtswege van kracht blijft, tot de rechter onherroepelijk heeft beslist op een vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst. Er is pas sprake van een onherroepelijke beslissing door de rechter als er geen rechtsmiddelen (hoger beroep, verzet, cassatie) tegen het vonnis meer openstaan. Uitgangspunt dient dus te zijn dat de rechter uitvoerbaarbijvoorraadverklaring in het kader van een zaak over opzegging van een huurovereenkomst niet uitspreekt. Van deze regel kan echter in uitzonderlijke situaties worden afgeweken.

Bij uitzondering kan een vonnis toch uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
Niettegenstaande het bovenstaande is uitvoerbaar bij voorraadverklaring mogelijk als daarmee wordt voorkomen dat de huurder, alleen of hoofdzakelijk met het doel de beëindiging van de huur uit te stellen, rechtsmiddelen tegen deze uitspraak aanwendt.Noot 41 De regeling heeft immers de strekking de verhuurder de mogelijkheid te onthouden het gehuurde te mogen ontruimen als er geen sprake is van een kennelijk ongegrond verweer van de huurder (en er nog een mogelijkheid van hoger beroep tegen het vonnis voor de huurder open staat). Als er wél sprake is van een kennelijk ongegrond verweer, dan dient deze regeling ontruiming van het gehuurde door de verhuurder niet in de weg te staan. Een kennelijk ongegrond verweer is eenvoudiger te beoordelen als het een feitelijk verweer betreft (bijvoorbeeld: ik heb de huur niet betaald, omdat ik geen geld heb) dan wanneer er sprake is van een verweer op juridische gronden (bijvoorbeeld: ik heb de huur niet betaald, vanwege gebreken aan het gehuurde).

In de praktijk wordt de uitvoerbaar bij voorraadverklaring door de rechter echter meer als regel dan als uitzondering toegepast. Noot 42 Gezien de wettelijke achtergrond van deze bepaling zou de uitvoerbaar bij voorraadverklaring eerder bij uitzondering toegepast dienen te worden. De huurder moet hier op bedacht zijn en in een procedure (in eerste aanleg) altijd de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring gemotiveerd betwisten. In een executiegeschil, waarin de huurder een klakkeloos door de rechter toegewezen uitvoerbaar bij voorraadverklaring aanvocht, merkte de voorzieningenrechter te Rotterdam op 18 juli 2006 Noot 43 hierover het hiernavolgende op: “Vaststaat, dat de wetgever, ook bij de laatste wetswijziging, uitdrukkelijk gekozen heeft voor een systeem, waarin een beëindiging als onderhavige niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dat betekent dat, ook al is bij de kantonrechter geen verweer op dit punt gevoerd, een nadere motivering gegeven uitvoerbaar bij voorraad verklaring een vergissing en dus een juridische misslag geacht moet worden te zijn. Immers, de rechter zal een dergelijke beslissing, die in feite contra legem is, pas nemen als daarvoor zeer goede gronden zijn, die dan ook in het vonnis vermeld zouden zijn.” De verhuurder die niet voor verrassingen wil komen te staan doet er goed aan in de dagvaarding de rechter te verzoeken zijn vonnis op het punt van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring te motiveren op grond van laatstgenoemde uitspraak.

De voorzieningenrechter te Rotterdam heeft door middels van bovengenoemde uitspraak de uitvoerbaar bij voorraad verklaring alsnog ongeldig verklaard. Als de rechter de vordering tot uitvoerbaarbijvoorraadverklaring toewijst, dan moet hij deze veroordeling uitdrukkelijk motiveren. Ontbreekt deze motivering in het vonnis, dan kan de huurder een executiegeschil starten om de executie alsnog te laten stoppen. Dit geldt ook als tegen deze vordering geen verweer is gevoerd. De rechter wordt dus geacht de vordering ambtshalve te toetsen. Dit gedeelte van het vonnis kon dus in ieder geval niet door de beugel.

Als de rechter goede gronden heeft gehad om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en daarvan in haar vonnis ook een afdoende motivatie heeft gegeven, dan zal een executiegeschil om de ontruiming tegen te houden lang niet altijd het gewenste effect voor de huurder hebben. De rechtbank Oost-Brabant wees in haar vonnis van 11 december 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:6380 ) een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter dan ook af. De huurder was verplicht regelmatig, dat wil zeggen minimaal twee maal per week, met waterkracht te malen, tenzij de waterstand dit onmogelijk maakt. De huurder was deze verplichting niet nagekomen. De kantonrechter had geoordeeld dat het langdurig niet nakomen van de verplichting van de huurder om de molen te malen reeds een zo gewichtige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst was, dat die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter had zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het niet aannemelijk was geworden dat het vonnis berustte op een kennelijke juridische of feitelijke misslag. Daarbij stelde de rechtbank voorop dat van een kennelijke misslag pas sprake is wanneer naar objectieve maatstaven buiten twijfel staat dat een beslissing evident onjuist is. De huurder had in dit executiegeschil betoogd dat de kantonrechter in zijn vonnis van 9 november 2017 tot een onjuist oordeel is gekomen. De vraag of het vonnis al of niet geheel juist is en of de beslissing in hoger beroep in stand zal blijven, vormt naar het oordeel van de rechter nadrukkelijk niet de maatstaf aan de hand waarvan in dit executiegeschil moet worden beslist.

Vervolgens oordeelde de rechtbank dat het oordeel van de kantonrechter tot stand was gekomen na hoor en wederhoor. Verder was dit oordeel voldoende gemotiveerd, niet klaarblijkelijk in strijd met het recht en verenigbaar met de feiten die in de bodemprocedure naar voren zijn gekomen. Dat de huurder het met de weging van de feiten niet eens was, achtte de rechtbank iets anders en niet voldoende om de vordering toe te wijzen. Dat een oordeel over een gedeelte van de vordering in hoger beroep kan worden aangetast, maakt dit oordeel nog geen klaarblijkelijke misslag.
Verder was er ook niet sprake van een noodtoestand aan de zijde van de huurder. Het was volgens de rechtbank evident, evenals dat het geval was toen de kantonrechter zijn oordeel velde, dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichting tot ontruiming van het gehuurde zeer ingrijpend zou zijn, maar dat is nog geen noodtoestand in de hier bedoelde zin.
De rechtbank oordeelde verder dat met de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van 9 november 2017 de kantonrechter uitdrukkelijk, en op een uitdrukkelijk in de wet voorziene, wijze heeft beslist dat de verhuurder niet verplicht is te wachten met de tenuitvoerlegging tot de rechtsgang in hoger beroep heeft plaatsgevonden. De vordering werd dus afgewezen.

Het staat de rechter echter vrij om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren als hij van mening is dat de huurder geen relevant verweer heeft en slechts hoger beroep instelt om daarmee beëindiging van de huur uit te stellen (= misbruikcriterium). Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat van een kennelijk ongegrond verweer kan worden gesproken wanneer er sprake is van misbruik van recht en dat, omdat de huurder door de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de ontruimingsbeslissing zijn belang bij een beslissing in hoger beroep in feite verliest, een terughoudende opstelling van de rechter hier op zijn plaats is (Kamerstukken II, 2000/01, 26 932, nr. 5, p. 8). Van misbruik van recht in vorenbedoelde zin kan ook sprake zijn bij een onevenredigheid van de wederzijdse belangen. Het hof te Leeuwarden geeft in een zaak over huurbeëindiging wegens dringend eigen gebruik in rechtsoverwegingen 4.12 en 4.13 van haar arrest van 8 februari 2011 aan onder welke omstandigheden sprake kan zijn van een terechte uitvoerbaar bij voorraad verklaring ( ECLI:NL:GHLEE:2011:BP3872 ). Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft in haar arrest van 13 september 2005 LJN: AU4887, Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, C0500199/BR in het kader van een uitvoer bij voorraad verklaring bij woonruimte beslist dat in het kader van de bepaling (artikel 7:272 lid 1 BW ) dat de huur wordt voortgezet zolang op de vordering niet onherroepelijk is beslist “een afweging van belangen niet aan een uitvoerbaar verklaring bij voorraad in de weg kan staan” en er “derhalve niet hoeft te worden voldaan aan het misbruikcriterium om tot een uitvoerbaar verklaring te komen”. Dit betekent in zijn algemeenheid dat als de rechter tot huurbeëindiging moet komen, hij de ontruiming nog kan uitstellen door in het kader van een afweging van belangen de ontruiming gedurende de periode dat er nog rechtsmiddelen tegen het vonnis open staan, de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet toe te staan. Zo is het dus mogelijk dat in het kader van een ontbinding van de overeenkomst de ontruiming van een woning wordt toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor ontbinding van de overeenkomst wordt voldaan. Voor de goede orde merk ik op dat voor ontbinding van de huurovereenkomst de afweging van belangen geen onderdeel van de beslissing uit maakt. Desondanks kan de rechter ontruiming van de woning tijdelijk uitstellen door de belangenafweging wel te betrekken bij zijn beslissing over de uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Mocht de rechter aldus een schrijnend geval tegenkomen, waarbij de ontbinding toch uitgesproken moet worden, omdat aan de voorwaarden van artikel 6:265 lid 1 BW is voldaan, dan kan hij tijdelijk de scherpe randjes van het vonnis afhalen door in het kader van een belangenafweging de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet toe te wijzen.

In een zaak waarin in hoger beroep bij wege van incident schorsing van de ontruiming werd gevorderd ex artikel 351 Rv komt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in haar arrest van 20 december 2016 ECLI:NL:GHARL:2016:10347 tot oordeel dat de belangen van de huurder om (met drie schoolgaande kinderen) in de woning te kunnen blijven totdat het hof eindarrest heeft gewezen, zwaarder wegen in dit geval dan de belangen van de verhuurder. In deze kwestie was uitvoerbaar bij voorraadverklaring dus al wel uitgesproken. De kantonrechter had de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet gemotiveerd.
In dit arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden was er sprake van een verhuurder die meende dat er tussen huurder en verhuurder geen huurovereenkomst tot stand was gekomen en dat de huurder zonder recht of titel gebruik van de woning maakte. De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland had de verhuurder veroordeeld (kort gezegd) om de woning aan de huurder ter beschikking te stellen. Dit vonnis is in appel bekrachtigd bij arrest van het hof van 18 november 2014.

In de bodemprocedure had de kantonrechter evenwel voor recht verklaard dat tussen verhuurder en huurder met betrekking tot de woning geen huurovereenkomst tot stand was gekomen en huurder veroordeeld om de woning uiterlijk op 1 januari 2017 te ontruimen. Het vonnis was uitvoerbaar bij voorraad verklaard en huurder was door de kantonrechter verwezen in de proceskosten.
Het hof stelt voorop dat de huurder voldoende belang dient te hebben bij de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging en dat bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis of tot zekerheidstelling de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. De kans van slagen in hoger beroep dient in beginsel buiten beschouwing te blijven. Deze overwegingen gelden als de kantonrechter geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. In deze kwestie had de rechter geen gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Mede gezien het feit dat het niet specifiek van belang is de ontruiming aan te vangen voordat het hof een definitief arrest heeft gewezen, kwam het hof tot oordeel dat de belangen van de huurder bij schorsing van de tenuitvoerlegging dienden te prevaleren boven de belangen van de verhuurder bij (verdere) executie van het vonnis van de kantonrechter van 14 juni 2016. De tegenover elkaar staande belangen waren onder meer gelegen in de hogere huur die de verhuurder van een andere huurder kon ontvangen en het belang van de huurder die geen vervangende woonruimte heeft en met haar drie schoolgaande kinderen op straat zou komen te staan.
Het hof heeft alsnog tot deze belangenafweging kunnen komen over de uitvoerbaar bij voorraadverklaring nu de kantonrechter hierover geen gemotiveerde beslissing had genomen en het vonnis wegens gebrekkige motivering ten aanzien van een belangrijk onderdeel van het vonnis alsnog in het kader van een voorlopige voorziening aangepast kon worden.

Een soortgelijke overweging werd gegeven in het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 november 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:12760). De kantonrechter had geoordeeld dat de huurder zonder recht of titel in woning verbleef en had haar veroordeeld tot ontruiming. Kantonrechter had de beslissing ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd. De huurder was een executiegeschil gestart. De rechtbank oordeelde dat nu geëxecuteerde in de kantonprocedure op het punt van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring geen verweer had gevoerd niet weg nam dat de voorzieningenrechter nu alsnog een volledige belangenafweging moet toepassen. Belangenafweging valt uit in voordeel van de huurder (geëxecuteerde). Uitgangspunt bij deze belangenafweging was daarbij dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de partij, aan wie de vordering bij – zoals hier – uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis was toegewezen. Afwijking van dit uitgangspunt kan volgens de rechtbank worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van – in dit geval – huurder bij behoud van de bestaande toestand (continuering van haar verblijf in de woning) zolang niet op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van – in dit geval – verhuurder bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan (en dus de mogelijkheid om tot ontruiming over te gaan). Bij deze belangenafweging moet, behoudens het geval dat sprake is van een kennelijke feitelijke of juridische misslag, in beginsel worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing. Aangezien er in het vonnis geen belangenafweging plaats had gevonden diende de rechter deze afweging van belangen alsnog te maken. Het belang van de verhuurder  om de woning te kunnen verhuren via het woonverdeelsysteem is volgens de rechter een zwaarwegend belang, maar dat neemt niet weg dat de voorzieningenrechter van oordeel was dat de belangen van de huurder bij behoud van de bestaande toestand in dit geval zwaarder wegen en dat de huurder in de gelegenheid moet worden gesteld het hoger beroep af te wachten voordat zij – als in hoger beroep het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd – tot ontruiming kan worden gedwongen. Dit betekende dat de vordering van de huurder om executie van het vonnis van 6 oktober 2021 te schorsen en geschorst te houden werd toegewezen.

De rechter wordt wel geacht van deze mogelijkheid (uitvoerbaarbijvoorraadverklaring) spaarzaam gebruik te maken om het recht van de huurder in hoger beroep niet zinloos te maken. Bovendien blijkt uit de redactie van artikel 7:272 lid 1 BW dat de wetgever heeft bedoeld een vonnis in het kader van een opzeggingsgrond niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Als de huurder immers is ontruimd en er is al sprake van een nieuwe huurder in het gehuurde, dan kan hij van het gehuurde geen gebruik meer maken, ook al krijgt hij in tweede instantie gelijk. De rechter kan besluiten om een uitvoerbaar bij voorraad verklaring bij grote renovatieprojecten wel toe te staan, omdat instellen van hoger beroep, louter en alleen om deze projecten te vertragen, moet worden voorkomen.
Ook in kort geding zal de rechter steeds moeten beoordelen of aan een gevorderde ontruiming een uitvoer bij voorraad verklaring moet worden verbonden. Hier geldt dezelfde afweging als in de vorige alinea. Als de huurder gedwongen wordt ontruimd zal dit veelal een onomkeerbare situatie met zich mee brengen, waardoor het procesbelang in een bodemprocedure wordt beïnvloed. De huurder zal na ontruiming in een bodemprocedure vaak schadevergoeding kunnen vorderen en niet wederingebruikneming van het gehuurde. In gelijke zin oordeelde het gerechtshof te Amsterdam in haar arrest van 23 juni 2015 ECLI:NL:GHAMS:2015:2555 . Het hof bevestigde in haar arrest dat voor een vordering tot ontruiming in kort geding, zeer goede gronden ten aanzien van het spoedeisend belang bij die voorziening moeten worden aangevoerd. De vordering tot ontruiming (uitvoerbaar bij voorraad) werd niet toegewezen, omdat appellant de vordering niet voldoende had onderbouwd om de ontruiming te rechtvaardigen.