Verschuldigd voorschot door beide partijen

Laatst bijgewerkt op 2021-11-06 om 22:50:42

Het onderscheid tussen verhurende rechtspersonen en natuurlijke personen is vanaf 2019 verdwenen. Dit onderscheid was tot en met 2018 wel gemaakt. Tot en met 2018 betaalde rechtspersonen (zoals stichtingen, verenigingen en bv’s) € 450 bij een aanhangig gemaakte zaak aan leges en natuurlijke personen € 25. In de plaats daarvoor betalen verhuurders één basistarief van € 300. Natuurlijke personen betalen € 25.

Vanaf 1 januari 2019 wordt op grond van de wet (artikel 7 Uhw) een gedifferentieerd legestarief opgelegd aan een verhuurder die binnen een tijdsbestek van drie kalenderjaren twee keer of vaker in het ongelijk wordt gesteld bij een geschil over de aanvangshuur of all-in huren. Wordt die verhuurder tweemaal in die periode in het ongelijk gesteld, dan is het tarief € 700. Wordt die verhuurder driemaal of vaker in die periode in het ongelijk gesteld, dan is het tarief € 1400.

De verhuurders zijn jaarlijks een verhuurderbijdrage verschuldigd voor het werk van de Huurcommissie. Dit is het gevolg van een wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (artikel 8e UHW). De bijdrage geldt voor verhuurders die op 1 januari 2021 meer dan 50 huurwoningen hadden met een huur onder € 752,33  (liberalisatiegrens 2021, 2022:  € 763,47). Verhuurders betalen een vast tarief per woning, waarbij de eerste 50 woningen niet meetellen. Voor 2018 is het tarief € 2,46 per woning. Voor een verhuurder met 100 huurwoningen komt dit neer op de volgende rekensom: (100-(50 woningen))*€ 2,46=€ 123.

De Huurcommissie doet uitspraak over het verzoek en bepaalt uiteindelijk wie van de partijen in het gelijk wordt gesteld. Stelt de Huurcommissie de indiener van het verzoek in het gelijk? Dan krijgt de indiener de betaalde leges na de uitspraak van de Huurcommissie terug. Is de verzoeker in het ongelijk gesteld, dan krijgt deze het geld niet terug. De verhuurder dient zich te realiseren dat het uitlokken van uitspraken door de Huurcommissie een prijzige aangelegenheid kan zijn.

De huurder betaalt voor het aanhangig maken van een zaak € 25, terwijl de verhuurder (rechtspersoon) vooralsnog niets in rekening wordt gebracht. Wordt de huurder vervolgens in het gelijk gesteld, dan krijgt hij de door hem betaalde leges terug. De verhuurder moet dan als de verliezende partij een legesbedrag betalen van € 300 (gedifferentieerd legestarief). De hoogte van dit bedrag verbaast mij enigszins.

Deze kosten zijn immers hoger dan de griffiekosten voor het aanhangig maken van een zaak bij de rechtbank, civiele griffie, kantonzaken! Dit kan dus aardig in de papieren lopen als de verhuurder door een ondoordachte actie door een reeks van zaken bij de Huurcommissie wordt geconfronteerd. Dit geldt eens te meer nu de Huurcommissie laagdrempelig is en huurders snel geneigd zijn deze instantie bij enige onvrede met de gang van zaken te raadplegen. Er bestaat vrijwel geen financieel risico voor de huurder om een procedure voor de Huurcommissie te starten, terwijl een dergelijke procedure voor de verhuurder vanwege het kostenaspect heel onvoordelig uit kan pakken.

Mocht de verhuurder de procedure bij de Huurcommissie hebben verloren, dan zal deze doorgaans worden veroordeeld in betaling van de kosten van de leges.