Beknopte handleiding procederen – De bevoegdheid van de rechtbank, afdeling civielrecht, kantonzaken

Laatst bijgewerkt op 2024-01-05 om 22:31:35

Soms is de kantonrechter door een keuze voor een andere geschillenregeling onbevoegd
Welk soort rechter is in huurzaken bevoegd (absolute competentie)? Alle huurzaken worden in eerste instantie door de kantonrechter behandeld ongeacht de hoogte van de vordering (artikel 93 sub c RV). Dat betekent dat partijen niet verplicht zijn om een advocaat in te schakelen als een zaak aan de kantonrechter wordt voorgelegd (artikel 79 lid 1 RV). Een partij mag zelf procederen, maar ook met behulp van een gemachtigde. Uiteraard mag een partij zich natuurlijk bij de kantonrechter eveneens door een advocaat laten bijstaan.

De rechtbank te ‘s-Gravenhage, sector kanton, locatie ‘s-Gravenhage, heeft in haar vonnis van 17 november 2011 LJN: BU7640, sector kanton Rechtbank ‘s-Gravenhage, 1083380/11-19968 bepaald dat partijen gebonden waren aan een arbitragebeding waarbij ten aanzien van bepaalde geschillen de gewone rechter als rechtsprekende partij was uitgesloten. De rechter beargumenteert dit standpunt in onderdeel 4 van het vonnis. Volgens de rechter wordt dit geschil beheerst door een wettelijke regeling met een semi-dwingend recht karakter, zodat van deze regeling niet ten nadele van de huurder van dat recht mag worden afgeweken. Dit betekent naar het oordeel van de rechter nog niet dat een huurder niet zou mogen kiezen voor een arbitrale geschillenregeling, welke doorgaans beschouwd wordt als procedureel met voldoende waarborgen omgeven. Volgens de rechter zullen ook arbiters de wettelijke bescherming van een huurder in het oog houden. De rechter wees vervolgens op het bepaalde in artikel 3:305 BW. Volgens dit artikel hebben scheidslieden de aldaar bedoelde zelfde bevoegdheden als de rechter.

De bevoegdheid van de kantonrechter en aardzaken

De bekendste aardzaken zijn huur- en arbeidszaken. Deze zaken worden ongeacht de hoogte van de vordering door de rechtbank, civiele afdeling, kantonzaken, behandeld. Consumentenkoop wordt als aardzaak toegevoegd. Hier geldt dus ook geen grens betreffende de hoogte van de vordering. De rechtbank, civiele afdeling, kantonzaken, is ongeacht de hoogte van de vordering bevoegd om deze zaken te beoordelen. Voorts worden vorderingen in verband met consumentenkrediet tot een bedrag van € 40.000 door de rechtbank, civiele afdeling, kantonzaken, behandeld. De redactie van artikel 93 RV kan wat betreft de vorderingen verband houdende met consumentenkrediet tot verwarring leiden. De grens van € 40.000 wordt echter bepaald door artikel 3 van de Wet op het consumentenkrediet. In deze wet staat dat de regeling van de wet op het consumentenkrediet niet van toepassing is voor krediettransacties, waarbij de kredietsom meer dan € 40.000 bedraagt. Als dat zo is (dus de transactie beloopt een hoger bedrag dan € 40.000), is er dus geen sprake van een krediettransactie als bedoeld in de Wet op het consumentenkrediet en is rechtbank, civiele afdeling, kantonzaken, niet bevoegd een oordeel over het geschil te geven. Dus dan is alleen de rechtbank bevoegd om kennis te nemen van de vordering. Voor andere zaken (behoudens een paar uitzonderingen, waarop we in het kader van deze site niet in hoeven te gaan) geldt dat de rechtbank, afdeling civiel recht, kantonzaken, bevoegd is zaken te beoordelen van vorderingen met een belang van € 25.000.

Dat de rechtbank, afdeling civiel recht, kantonzaken, exclusief bevoegd is zaken te beoordelen die met het huurrecht verband houden blijkt tevens uit het vonnis van de rechtbank Limburg van 7 september 2022 (ECLI:NL:RBLIM:2022:6918). In deze zaak had de huurder heeft een zaak bij de rechtbank, handelskamer, opgestart voor vernietiging van de vaststellingsovereenkomst. de verhuurder had een incident opgeworpen met de stelling dat de zaak bij de kantonrechter thuis hoort. Redenen: (1) griffierecht en (2) behandelsnelheid. In het incident had de verhuurder het volgende aangevoerd:

  1. De geschillen in conventie en in reconventie gaan over het huurrecht. De vaststellingsovereenkomst die huurder wilde vernietigen zou de huurovereenkomst wijzigen. De ontruiming van het gehuurde die de verhuurder vorderde vloeide voort uit de beëindiging van de huurovereenkomst.
  2.  De vorderingen over en weer zouden daarom betrekking op (de afwikkeling van) het huurrecht.
  3. Er werd verwezen naar artikel 94 lid 3 juncto lid 2 Rv.
  4. Er werd door de verhuurder gesteld de zaak door te verwijzen naar de kantonrechter te Maastricht ex artikel 71 lid 2 Rv met veroordeling van de huurder in de kosten van het incident.

De verhuurder woonde in het buitenland. Ten aanzien van de bevoegdheid van de rechter (relatieve competentie) geldt ten aanzien van buitenlandse partijen artikel 24 lid 1 Brussel I-bis. Hieruit blijkt dat  Nederlandse rechter uitsluitend bevoegd is voor kwesties rondom onroerende zaken op Nederlands grondgebied. De Nederlandse rechter zou op basis van alleen de vaststellingsovereenkomst ook bevoegd zijn, omdat deze overeenkomst in Nederland is gesloten en in Nederland ten uitvoer moet worden gelegd (artikel 7 lid 1 sub a Brussel I-bis). Aangezien de onroerende zaak in Vaals lag was de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, bevoegd.

Bij eisers met een buitenlandse rechtsvorm (bijvoorbeeld verhuurders met een vestigingsplaats in Delaware) en een Nederlandse gedaagde partij, kan een rechter constateren dat er sprake is van een zaak met een internationaal karakter en zal de rechter ambtshalve moeten beoordelen of hij rechtsmacht heeft en welk recht op het geschil van toepassing   is. Voor de rechtsmacht is Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel 1-bis ) bepalend. Op grond van artikel 24 lid 1 van deze verordening is bij zaken over de (ver)huur van onroerende goederen, de gerechten van de lidstaat waar dit onroerend goed gelegen is exclusief bevoegd. Dit brengt met zich mee dat in ieder geval de kantonrechter van de rechtbank bevoegd is in het rechtsgebied waarbinnen de onroerende zaak is gelegen.

Ook als partijen geen expliciete rechtskeuze hebben gemaakt is het Nederlandse recht  van toepassing. Dit strookt ook met Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I) op grond waarvan de rechtskeuze kan blijken uit de omstandigheden van het geval (artikel 3 lid 1) dan wel bij gebreke daarvan, het recht van het land waar de onroerende zaak is gelegen (artikel 4 lid 1 sub c). Ik adviseer bij verhuring in Nederland waarbij buitenlandse vennootschappen  zijn betrokken deze redenering in de dagvaarding op te nemen, zodat voor alles duidelijk is dat de Nederlandse rechter bevoegd is een oordeel te geven over de aanhangig gemaakte zaak.

In welke plaats moet de zaak volgens de hoofdregel worden aangebracht (relatieve competentie)? Volgens artikel 99 RV is in beginsel bevoegd de rechter van het rechtsgebied van de rechtbank waarin de verweerder woonplaats heeft. Voor andere rechtsgebieden kan dit anders zijn geregeld. Voor bestuurszaken bijvoorbeeld zijn bepaalde zittingsplaatsen aangewezen, die deze zaken af dienen te handelen. Op grond van artikel 103 RV is mede bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied de zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. Soms kunnen dus twee verschillende rechtbanken bevoegd zijn; de eisende of verzoekende partij kan dan kiezen in welke plaats hij de zaak aanhangig maakt. Er geldt echter volgens artikel 103 RV in huurzaken een zeer belangrijke uitzondering: in zaken betreffende de huur van woonruimte of de huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW van het Burgerlijk Wetboek is echter uitsluitend bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. In artikel 109 lid 1 RV is bepaald dat de rechter van de woonplaats van eiser bij de vordering bevoegd als de artikelen 99 tot en met 108 geen bevoegde rechter aanwijzen. Dus in beginsel worden ook hier de regels van de vorderingsprocedure gevolgd, tenzij de absolute competentie van de rechter ten aanzien van het verzoek daaraan in de weg staat.

Voor andere zaken dan huurzaken gelden uitdrukkelijk andere regels voor aanwijzing van de bevoegde rechter.

Op grond van artikel 6:11 Awb geldt dat een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift toch ontvankelijk is indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Als tijdstip waarop een bericht door de rechter langs elektronische weg is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht het digitale systeem voor gegevensverwerking van de gerechten heeft bereikt. Een eventuele termijnoverschrijding die als gevolg van een tijdelijke verstoring van het digitale systeem plaatsvindt, kan op grond van deze bepaling doorgaans niet aan een procespartij worden toegerekend. In het bestuursrecht wordt al enige tijd op vrijwillige basis digitaal geprocedeerd in asiel- en bewaringszaken. Daar gaat nogal eens wat fout. Als de beroepsgronden niet tijdig worden ingediend, zal de rechter beoordelen of dat het gevolg is van een storing of falen van het systeem. Op 31 maart 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State haar eerste uitspraak gedaan ( ECLI:NLRVS:2017:888 ). Uit deze uitspraak blijkt dat als het systeem geen ontvangstbevestiging heeft verstuurd na het indienen van de gronden, dan niet voor rekening van de indiener komt en het beroep ontvankelijk is, omdat niet kan worden aangetoond dat de gronden tijdig zijn ingediend.

Het is de verantwoordelijkheid van de professionele indiener om van zijn kant zorg te dragen voor betrouwbare eigen voorzieningen. De rechtbank toetst in elk individueel geval of verschoonbaarheid kan worden aangenomen.

Kantonrechter kan ook van de vordering kennis nemen

Laatst bijgewerkt op 2018-12-20 om 22:09:11

Op grond van de artikelen 7:207 BW in combinatie met artikel 7:257 BW kan de huurder van niet-geliberaliseerde woonruimte zich (in plaats van een procedure bij de Huurcommissie te starten) altijd tot de kantonrechter wenden met de vordering tot huurprijsvermindering in geval van vermindering van het huurgenot ten gevolge van een gebrek.
De huurder kan de in dit artikel genoemde vermindering van de huurprijs vorderen van de dag waarop hij van het gebrek behoorlijk heeft kennis gegeven aan de verhuurder of waarop het gebrek reeds in voldoende mate bekend was om tot maatregelen over te gaan. Voorwaarde voor het instellen van een vordering is een kennisgeving van het gebrek aan de verhuurder, of anderszins bekendheid van het gebrek door de verhuurder (bij dat laatste kan de huurder tegen een bewijsprobleem oplopen). De huurder doet er altijd verstandig aan om de verhuurder schriftelijk van het gebrek op de hoogte te brengen.

Ook als de huurder van niet-geliberaliseerde woonruimte een vordering tot huurverlaging via de kantonrechter aanhangig maakt, kan hij op grond van artikel 7:257 lid 3 BW met terugwerkende kracht geen verlaging van de huurprijs vorderen over een langere periode dan zes maanden voorafgaande aan het instellen van de vordering. De huurder doet er dus altijd verstandig aan om de verhuurder schriftelijk van het gebrek op de hoogte te brengen en niet te lang te wachten met het instellen van een vordering tot verlaging van de huur als duidelijk is dat partijen over herstel van het gehuurde geen overeenstemming kunnen bereiken.