Verhuring van een parkeerplaats bij koopappartementen

Laatst bijgewerkt op 2018-07-24 om 14:10:58

Het is mogelijk dat door de verkoper van een appartementsrecht de koper dwingt een parkeerplaats behorend bij het appartement te huren. Dit kan bijvoorbeeld worden vereist vanwege stedenbouwkundige redenen.
Het eigendomsbewijs van het appartementsrecht kan dan verwijzen naar een splitsingsakte. In de splitsingsakte kan dan bijvoorbeeld de volgende bepaling worden opgenomen. In dit voorbeeld ga ik ervan uit dat het wooncomplex uit 100 appartementen bestaat.

“Iedere koper van één van de hiervoor vermelden 100 appartementsrechten zal worden verplicht om per woonappartement één van de 100 aanwezige parkeerplaatsen te huren. Voormelde 100 woonappartementen zullen niet mogen worden verkocht (en geleverd) dan wel op andere wijze in eigendom overgaan, anders dan in combinatie met één van voormelde 100 parkeerplaatsen, tenzij er sprake is van ruiling onderling, in wel laatstbedoeld geval voor wat betreft voormelde tot verhuur bestemde parkeerplaatsen steeds schriftelijk toestemming van de eigenaar van laatstbedoelde parkeerplaatsen zal zijn vereist”.

Bovengenoemde bepaling wordt ook wel een kwalitatief recht met een daarbij behorende verplichting genoemd.
In het eigendomsbewijs van het appartement kan een kwalitatieve verplichting zijn opgenomen. Wettelijke is dit mogelijk. De mogelijkheid om kwalitatieve rechten en verplichtingen op te leggen is geregeld onder artikel 6:252 BW. Kwalitatieve rechten zijn rechten die in zodanig verband met een zaak staan, dat men daarbij slechts belang heeft zolang men de zaak behoudt. Dit is uiteraard een parkeerplek behorend bij een appartement. Bij overdracht van deze zaak gaat het kwalitatieve recht over op de nieuwe eigenaar.

Verplichtingen gaan niet over op de nieuwe verkrijger. De verplichtingen gelden echter wel voor de contractspartij. Bijvoorbeeld een verplichting om het gras van een stuk grond te maaien.

Consequenties voor het huurrecht

De huur van een parkeerplek kan dus zijn verbonden aan een appartementsrecht, zodat de huur niet volgens de normale regels van artikel 7:228 BW kan eindigen. De appartementseigenaar moet daarop bedacht zijn. Als men een koper treft die wel het appartement wenst te kopen, maar niet de parkeerplek wenst te huren, dan kan het kwalitatieve recht de verkoop van het appartement in de weg staan. De appartementseigenaar kan deze huurovereenkomst dus niet opzeggen. Dit is toch zuur als de eigenaar het appartement niet eenvoudig krijgt verkocht en verkoop wél plaats zou kunnen vinden zonder de daarbij horende gehuurde parkeerplaats.

De verenging van eigenaren kan de eigenaren van de appartementen dus verplichten een parkeerplaats te huren.

Verhuring van parkeerplaatsen bij appartementen
In een zaak die heeft geleid tot een uitspraak op 28 november 2012 door de kantonrechter te Breda, locatie Berg op Zoom LJN: BY4484,sector kanton Rechtbank Breda, 720829 ov 12-2218 werd beslist dat op een afwijkend “gedoogbeleid” van de VVE door één van de appartementsgerechtigden geen beroep kon worden gedaan.
De casus luidde als volgt. Tijdens een vergadering van de VvE is het volgende onderwerp aan de orde geweest: een aantal eigenaren van een appartementsrecht met het gebruiksrecht op een parkeerplaats, verhuurt een parkeerplaats aan derden, niet zijnde een eigenaar of gebruiker van een ander appartementsrecht in het onderhavige complex. De VvE heeft, na constatering dat dit niet overeenkomt met artikel 35 lid 7a van het reglement, besloten om aan dit gebruik een einde te maken wanneer de huidige daaromtrent gesloten overeenkomsten expireren.
Een appartementseigenaar vocht dit besluit aan bij de rechter en legde aan zijn verzoek ten grondslag dat dit besluit bloot staat aan vernietiging. Volgens deze appartementsgerechtigde was het besluit vernietigbaar wegens strijd met het opgewekte vertrouwen en rechtsverwerking alsmede omdat het besluit in strijd is met artikel 7 lid 4 van het huishoudelijk reglement.

In rechtsoverweging 3.7 van het vonnis was de rechter van mening dat rechtsverwerking niet aan de orde is. Volgens de rechter was de bepaling in artikel 35 lid 7a van het reglement duidelijk: er mag niet worden verhuurd aan externe derden. De VvE heeft betwist dat zij er al vijf jaren van op de hoogte was, dat de bewuste appartementsgerechtigde verhuurde aan een externe derde. De VVE stelde dat zij tot anderhalf à twee jaar terug ervan uitging dat de betreffende parkeerplaatsen werden verhuurd aan de gebruikers van het aan de appartementsgerechtigde toebehorende appartementsrecht. De VvE heeft hierbij onbetwist gesteld dat de appartementsgerechtigde niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 35 lid 1 van het reglement (zoals opgesomd onder 3.1 sub d), zodat het voor haar niet duidelijk was aan wie de appartementsgerechtigde de parkeerplaatsen verhuurde. Een verhuur aan een derde is immers wel toegestaan, enkel de verhuur aan een externe derde is niet toegestaan op grond van het bepaalde in het reglement. Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende. Er zijn geen bijzondere omstandigheden komen vast te staan als gevolg waarvan hetzij bij de appartementsgerechtigde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de VvE haar aanspraak ter zake van artikel 35 lid 7a van het reglement niet (meer) geldend zou maken, hetzij de appartementsgerechtigde in haar positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de VvE haar aanspraak alsnog geldend maakt. In het onderhavige geval heeft te gelden dat de appartementsgerechtigde bekend was, althans had moeten zijn, met het bepaalde in voornoemd artikel van het splitsingsreglement. Dat hij op een gegeven moment, in strijd met het bepaalde in het reglement, is gaan verhuren aan een externe derde, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt.
Het verweer van de eigenaar, dat ook andere eigenaars aan externe derden verhuren, ging ook niet op. Die eigenaren zullen zich immers ook aan het reglement moeten houden.
De rechter was daarom van mening, dat niet is gebleken, dat de VvE in redelijkheid en billijkheid niet tot het bewuste besluit kon komen. Het verzoek tot vernietiging werd daarom afgewezen.

In een soortgelijke casus (huurders dienden naast de woning een aan verhuurster toebehorende en tot het complex behorende parkeerplaats te huren) werd door de rechtbank ‘s-Gravenhage eenzelfde beslissing genomen als bovengenoemde, door de rechtbank Rotterdam genomen, beslissing. In deze zaak deden de huurders een beroep op nietigheid van de bedingen die erop neerkomen dat huurders gehouden zijn tezamen met hun woning een parkeerplaats te huren wegens een niet redelijk voordeel.

Ook in deze casus kwam de rechtbank ‘s-Gravenhage tot de beslissing dat deze bepaling niet in strijd was met de regels van artikel 7:264 BW. Dit artikel heeft immers betrekking op de situatie waarin tegenover het voordeel voor de verhuurder geen reële tegenprestatie staat in de vorm van dienstverlening of zaken. Ook in deze kwestie was de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een onredelijk beding. Tegenover het voordeel van de verhuurder die aan haar huurders parkeerplaatsen kan verhuren tegen een huurprijs en kan tegemoetkomen aan de behoefte om parkeerplaatsen aan te bieden op een locatie waar veel mensen hun woning hebben, staat een voordeel voor de huurder die tegen betaling over een parkeerplaats in een afgesloten parkeergarage kan beschikken. Daarnaast overwoog de rechter dat het de huurders, binnen de beperkingen van de overeenkomst, vrij stond om onder te verhuren. Deze mogelijkheden ten behoeve van de huurder (onderverhuur voor dezelfde prijs aan bewoners van het complex) brachten de rechter tot het oordeel dat onder de gegeven omstandigheden niet sprake was van een ten behoeve van verhuurder overeengekomen beding dat als niet redelijk aangemerkt diende te worden (Rechtbank Den Haag, Kamer voor kantonzaken, 14 november 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:17100, WR 2017/98).

 

Bevoegdheid tot verhuur en VvE

Laatst bijgewerkt op 2018-07-24 om 13:55:05

Dit onderdeel gaat over de bevoegdheid tot verhuur van appartementen en de rechten van de vereniging van eigenaren.

casus
Een appartementsgerechtigde verhuurt een appartement. Het appartement maakt deel uit van een vereniging van eigenaren, bestaande uit 3 appartementseigenaren. Nu heeft één van de appartementseigenaren bezwaar tegen verhuring van een appartement in het complex waarvan dit verhuurde appartement deel uitmaakt. Kan een vereniging van eigenaren bezwaar tegen de verhuring maken?

Het appartementsrecht geeft de eigenaar een aandeel in de eigendom van het complex, waarin het appartement zich bevindt. Verder geeft het appartementsrecht een exclusief zakelijk gebruiksrecht van bepaalde gedeelten van het gebouw (en de grond) waarin het bewuste appartement zich bevindt. Het exclusieve zakelijke gebruiksrecht betreft in ieder geval het bewuste appartement waarvan de appartementsgerechtigde eigenaar is (artikel 5:106 lid 4 BW).
Het appartementsrecht staat dus niet los van de eigendomsrechten van de andere appartementsgerechtigden in het complex. De appartementsgerechtigde heeft aldus rekening te houden met de rechten van de andere appartementsgerechtigden en dient zich te houden aan de overeengekomen regels ter zake van de gemeenschappelijke eigendom.
Voorop staat het bepaalde in artikel 5:120 BW. Een appartementseigenaar is bevoegd zijn appartement aan een ander in gebruik te geven. Of dit nu een huur- of gebruiksovereenkomst, is maakt daarvoor niet uit. De Vereniging van Eigenaren (VVE) kan het enkele verhuren in beginsel niet verbieden. De rechtbank Groningen, sector civiel recht, gaf in alinea 5.3.1 van haar vonnis van 9 juni 2010 LJN: BM7306, rechtbank Groningen, 114360 de volgende nuancering op deze regel. Volgens de rechter volgt uit artikel 5:120 lid 1, aanhef BW in verbinding met artikel 5:112 lid 4 BW niet dat een verhuurverbod dat is opgenomen in de splitsingsakte en gepubliceerd in de openbare registers ongeoorloofd is. Er kunnen immers bij reglement (mits via de splitsingsakte in de openbare registers opgenomen) regels worden gesteld omtrent het gebruik van de afzonderlijke appartementen.
In deze zaak ging het om een eigenaar die van deze beperking op de hoogte was bij het verwerven van een appartement, doch desondanks dit appartement wilde gebruiken om kamers aan studenten te verhuren. De rechter was daarom van mening dat deze eigenaar, nu hij volledig was ingelicht over de zich voordoende beperkingen aan het appartement bezwaarlijk ná zijn beslissing tot aankoop van dit appartement kan klagen dat hij beperkingen ondervindt. Een dergelijke ongeoorloofde inbreuk zou zich eerst voordoen indien een appartementseigenaar ná verkrijging van de eigendom geconfronteerd wordt met een verhuurverbod.

In dezelfde zin oordeelde het hof te Arnhem-Leeuwarden in haar arrest van 10 februari 2015 ECLI:NL:GHARL:2015:849. Ook in deze zaak was er sprake van een koper van een appartementsrecht, waarbij in de leveringsakte de statuten van de vereniging van eigenaren van toepassing waren verklaard. Deze statuten vormden de basis voor de volgende bepaling: “Kopers verplichten zich (…) het verkochte niet te verkopen, te verhuren of in gebruik te geven zonder voorafgaande toestemming van het bestuur van voormelde vereniging van eigenaren”.
Na aankoop van het appartementsrecht ging de koper tot verhuring van het appartement over zonder toestemming van de vereniging van eigenaren te vragen. De vereniging van eigenaren maakte hiertegen bezwaar, omdat er geen toestemming voor deze verhuring was gevraagd. De vereniging van eigenaren vorderde de eigenaar zich te onthouden van verhuur en/of ter beschikking stellen aan derden.

De kantonrechter wees in eerste aanleg de vordering van de vereniging van eigenaren af. De kantonrechter redeneerde als volgt: dat toewijzing van de vordering een grotere beperking van het eigendomsrecht van de koper zal opleveren dan voortvloeit uit de statuten en de akte van levering en daarmee dus verder zou strekken dan de tussen partijen geldende beperking.

Het hof oordeelde dat de koper zich in de akte van levering had verbonden aan de aldaar opgenomen verplichting om zich te onthouden van verhuur en ingebruikgeving van de woning zonder toestemming van het bestuur van de Vereniging. Deze verplichting is zowel bij wege van kwalitatieve verplichting, als bij wege van een kettingbeding aan de koper opgelegd. Het hof was van mening dat dit beding niet instrijd was met het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het recht op “family life” ). Het in het kettingbeding vervatte toestemmingsvereiste voor verhuur en ingebruikgeving vormt volgens het hof weliswaar een inperking van het eigendomsrecht, maar deze inperking is contractueel overeengekomen, waarbij de koper de keus heeft gehad om de woning – mét dit kettingbeding – al dan niet te kopen. Bovendien vormt het kettingbeding niet een zodanige inperking van het eigendomsrecht, dan wel het recht op familieleven, dat de koper zijn woning in het geheel niet meer tezamen met anderen mag gebruiken.

Verhuring via AirBnB
De rechtbank Rotterdam was in haar vonnis van 7 september 2011 LJN: BR7083, rechtbank Rotterdam, 302077/HA ZA 08-562 van mening dat de eigenaar van een appartement, die het appartement in strijd met het splitsingsreglement als kamerverhuurbedrijf gebruikte, dit gebruik diende te beëindigen. In dit vonnis werden de eisende partijen (de vereniging van eigenaren) in rechtsoverweging 3 toegelaten tot het bewijs dat er sprake was van een kamerverhuurbedrijf in de appartementen. Er was hier sprake van verschillende verenigingen van eigenaren, waarvan één lid van een vereniging diverse appartementen binnen de verschillende gebouwencomplexen bezat. Als de vereniging van eigenaren zou slagen in dit bewijs dan zou dit gebruik beëindigd dienen te worden. Ook het verhuren van het appartement met woonbestemming door de eigenaar tegen betaling aan toeristen (short stay verhuring) wordt als bedrijfsmatige exploitatie van het appartement gezien. Dit geldt ook als in het splitsingsreglement niets is vermeld over een beperking voor wat betreft ingebruikgeving aan derden. De regels in het splitsingsreglement ten aanzien van een gebruikersverklaring, waarmee de gebruiker te kennen geeft te voldoen aan de in het splitsingsreglement opgenomen voorwaarden, zijn praktisch onuitvoerbaar bij ingebruikgeving van het appartement voor korte periode zoals bijvoorbeeld slechts voor een weekend. Dit (bedrijfsmatig) gebruik is daarom wel degelijk in strijd met het splitsingsreglement ( Nieuwsbrief Rijssenbeek advocaten nummer 2013.12, september 2013).
Op zichzelf lijkt dit in lijn van artikel 5:120 BW. Het verhuren van het appartement als kamerverhuurbedrijf geeft aan het appartement een bedrijfsbestemming. Het lijkt mij juist dat het splitsingsreglement hierover beperkingen op kan leggen. Voorts dient de vereniging van eigenaren op grond van artikel 5:126 lid 3 BW er voor zorg te dragen dat de appartementsgerechtigden zich houden aan de verplichtingen die uit het splitsingsreglement voortvloeien.

In hoger beroep was het gerechtshof te Amsterdam in haar arrest van 17 januari 2017 ( ECLI:NL:GHAMS:2017:153 ) van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden ontruiming toch was toegestaan. De huurder had door de woning onder te verhuren zowel in strijd met de huurovereenkomst gehandeld, als overlast veroorzaakt voor andere appartementseigenaars en strijd gehandeld met regels van de Vereniging van eigenaren. De uitspraak is uitgebreid besproken in het hoofdstuk Ontbinding onderdeel 2. Handelen in strijd met overeengekomen bestemming/Short stay in een geliberaliseerde woningruimte

De conclusie die getrokken kan worden uit deze uitspraken is dat de koper van een bestaand appartementsrecht door bepalingen die in het splitsingsreglement staan vermeld, beperkt kan worden in de gebruiksmogelijkheid van het appartementsrecht. Dat de huurder het appartement door deze via de website AirBnB te verhuren in strijd kan komen met de splitsingsakte of met het besluit van vergadering van de VVE wordt bevestigd in een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, kantonzaken, locatie Haarlem, van 31 januari 2013 ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ3659. In deze zaak had de algemene vergadering van een vereniging van eigenaars besloten om short stay/hotel- en/of bed-and-breakfastactiviteiten, korter dan één maand, niet in haar appartementencomplex toe te staan. De kantonrechter wees het verzoek van een appartementseigenaar om dit besluit te vernietigen af, omdat de ‘short stay formule’ niet voldoet aan ‘gebruik overeenkomstig de bestemming’ als voorgeschreven in de splitsingsakte. Aangezien de overlast die appartementseigenaren van de (meestal) toeristen ondervinden, acht de kantonrechter het niet verlenen van toestemming voor gebruik met een kortere duur dan één maand, niet strijdig met de redelijkheid en billijkheid. Hierbij merk ik nog voor de volledigheid op dat het gebruik van het appartement voor short stay verhuring als bedrijfsmatig gebruik van het appartement wordt gezien en in ieder geval in strijd met de splitsingsakte is. Een besluit van de vergadering van de algemene vergadering van een vereniging van eigenaars is dus eigenlijk niet nodig om deze activiteit te verbieden. Als immers in de splitsingsakte al staat vermeld dat het appartement alleen mag worden gebruikt voor woondoeleinden, dan schiet de appartementseigenaar te kort als hij toch tot verhuring voor een korte duur overgaat. De appartementseigenaar mag dus wel voor langere tijd verhuren. Dit valt immers wel onder de woonbestemming.

Kamergewijze verhuring binnen de VVE mogelijk?
Als in de akte van splitsing van een VvE is opgenomen dat een eigenaar zijn appartementsrecht “slechts in zijn geheel in gebruik kan geven” , dan mag deze eigenaar niet zonder meer zijn appartement in onzelfstandige delen verhuren. Een zaak waarin deze casus is besproken is in hoger beroep behandeld door het gerechtshof ‘s-Gravenhage in haar arrest van 19 januari 2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:83 .
In de visie van de appartementsgerechtigde was er sprake van discriminatie omdat de VvE alleen met betrekking tot zijn appartement een handhavingsbesluit heeft genomen. Deze eigenaar voerde verder aan dat met het nemen van het handhavingsbesluit sprake is van misbruik van recht althans dat het handhavingsbesluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid omdat het bewuste appartement gedurende 38 jaar is ondergesplitst en op die wijze is gebruikt en er geen vergelijkbare situatie is met de andere appartementen in het complex doordat de vorige eigenaren zijn appartement aanzienlijk hebben vergroot. De appartementsgerechtigde was van mening dat handhaving beperkt zou moeten blijven tot die gevallen waar de leefbaarheid van het appartementencomplex wordt aangetast.

Het hof stelde voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad bij de uitleg van notariële leverings- en vestigingsakten betreffende registergoederen een objectieve maatstaf geldt.
Voorop werd door het hof gesteld dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad bij de uitleg van notariële leverings- en vestigingsakten betreffende registergoederen een objectieve maatstaf geldt. Vast stond dat de appartementsgerechtigde zijn appartement feitelijk in drieën heeft opgesplitst en dat er geen sprake is geweest van een ondersplitsing die bij notariële akte is gerealiseerd (een juridische splitsing). De appartementsgerechtigde had de drie delen aan drie verschillende huurders in gebruik gegeven. Aldus handelde hij in strijd met het splitsingsreglement.

Voorts overwoog het hof dat de VvE er belang bij heeft dat appartementseigenaars zich houden aan de bepalingen van het splitsingsreglement. Dat de VvE de appartementsgerechtigde eerst nu aanspreekt op haar gebruik van het appartement in strijd met het splitsingsreglement, kan de VvE niet worden tegengeworpen. Vast stond dat in 2011 een nieuwe beheerder is aangesteld, die volgens eigen zeggen vanaf het moment van haar aantreden “orde op zaken” heeft willen stellen. Naar het oordeel van het hof kan het de beheerder niet worden verweten dat zij pas actie heeft ondernomen toen zij door de brief van een andere appartementsgerechtigde van 11 mei 2013 op de hoogte werd gebracht van de feitelijke ondersplitsing van het appartement van de bewuste appartementsgerechtigde en het in gebruik geven van het appartement aan verschillende huurders.