Huurders kunnen geen beroep op compensatieregeling doen

Laatst bijgewerkt op 2021-03-11 om 15:58:51

Als de VvE en de verhuurder van blokverwarming grotendeels zijn vrijgesteld na invoering van de nieuwe regeling (behoudens de artikelen 8 en 8a Warmtewet) dan komt de storingscompensatie voor deze groepen te vervallen. Ik beschrijf hieronder de compensatieregeling die vanaf januari 2021 van toepassing is. Deze regeling geldt dus niet meer voor de VvE’s en de verhuurders van blokverwarming

De leverancier draagt zorg voor een betrouwbare en kwalitatief goede levering van warmte. Dit lijkt een risicoaansprakelijkheid. Bij ernstige storingen moesten de leveranciers van energie aan hun klanten een compensatie verstrekken. De huidige regeling is gewijzigd ten opzichte van de regeling die in de Warmtewet versie 2014 was opgenomen. Duurde de storing in deze oude regeling langer dan 4, maar minder dan 8 uur, dan bedroeg de compensatie 35 euro per aansluiting. Daarna bedroeg de compensatie 20 euro per periode van vier uur. De eerste dag storing van 24 uur kostte dus 115 euro. Dit bleek uit artikel 2 lid 7 van de Warmtewet en artikel 4 lid 2 van de Warmteregeling, die golden voordat de wijziging Warmtewet 2018 werd ingevoerd.

De hoogte van de storingscompensatie bedraagt volgens de huidige regeling (februari 2021) € 35 bij een storing met een duur van acht tot twaalf uur. Duurt de storing langer, dan komt hier een vergoeding bovenop van € 20 voor elke aangesloten periode van vier uur zonder warmtelevering. De leverancier moet de compensatie betalen binnen zes maanden na herstel van het gebrek. Dit wordt door de ACM in de gaten gehouden.

Regeling niet meer van toepassing de verhuurders en VvE’s

Voor het huurrecht en voor de VvE’s is de compensatieregeling niet meer van toepassing. De huurder die rechtstreeks warmte krijgt geleverd van een energieleverancier (niet zijnde de verhuurder, of een aan de verhuurder gerelateerde energie BV) kan wel beroep op de compensatieregeling doen. Ik vind het daarom toch van belang deze regeling ten behoeve van deze huurder uit te leggen.

De huidige regeling (artikel 3a lid 2 Warmtewet) beoogt voor andere gevallen (andere afnemers dan de verbruikers van warmte door blokverwarming en levering van warmte door VvE’s) de regeling voor storingscompensatie te verbeteren en meer in lijn te brengen met de compensatieregeling zoals die voor gasnetbeheerders geldt. Een leverancier is op basis van de wet verplicht om een vergoeding uit te keren aan afnemers bij een ernstige storing in de warmtelevering. Het doel van deze bepaling is om een prikkel uit te doen gaan voor de beheerder van het warmtenet tot het handhaven van de kwaliteit van de transportdienst. In artikel 3d lid 2 Warmtewet is bepaald dat ingeval zich een storing voordoet in het inpandig warmtenet van de gebouweigenaar, de verbruiker de leverancier kan aanspreken voor storingscompensatie. Wel is in het tweede lid aanhef en onderdeel b, bepaald dat de leverancier, in aansluiting op de taak en verantwoordelijkheid van de gebouweigenaar die in het eerste lid zijn opgenomen, de compensatie die hij moet betalen aan verbruikers kan verhalen op de gebouweigenaar.  Het is de vraag of artikel 3d Warmtewet van toepassing is als bij bedrijfsmatige verhuring het onderhoud van het inpandige leidingstelsel naar de huurder is verlegd. Verder zal dit artikel wel van toepassing kunnen zijn als de leverancier niet de verhuurder maar en derde is.

Met het invoegen van artikel 3a lid 2 Warmtewet, wordt mogelijk gemaakt dat een leverancier jaarlijks één ernstige storing in een warmtenet heeft zonder dat hij verplicht is om compensatie uit te keren. Voorwaarde hierbij is wel dat deze storing binnen 24 uur opgelost is. Bij iedere volgende ernstige storing in hetzelfde net binnen 12 maanden is de leverancier verplicht om storingscompensatie uit te keren aan de afnemers van dat net.

Verder is in artikel 3a lid 2 sub a Warmtewet geregeld dat de leverancier geen compensatie hoeft uit te keren als de oorzaak van de storing niet gelegen is in het warmtenet van de warmteleverancier of de netbeheerder, of het gevolg is van overmacht. Ook wanneer de oorzaak van de storing is gelegen in de productie-installatie van een warmteproducent, of de leidingen, installaties en hulpmiddelen strekkend tot toe- of afvoer van warmte aan het warmtenet van de warmteleverancier gelegen in een gebouw of werk van een warmteproducent, bestaat er, naar analogie met de regeling voor gas en elektriciteit, geen plicht tot het betalen van storingscompensatie.

Uitgangspunt bij de compensatieregeling is dat de leverancier geen storingscompensatie hoeft te betalen als de oorzaak van de storing niet is gelegen in zijn eigen net of het gevolg is van overmacht.

Voor de verbruiker is in alle situaties de leverancier het duidelijk herkenbare aanspreekpunt in geval van een storing. Om deze reden is de leverancier in de wet dan ook de partij die verantwoordelijk is voor uitkering van de compensatie. In het geval een warmtenet wordt beheerd door een netbeheerder die niet tevens de warmteleverancier is, kan de warmteleverancier in het contract met de netbeheerder vastleggen dat de netbeheerder de kosten draagt van de door de leverancier aan verbruikers betaalde storingscompensatie.

Verder hoeft er geen compensatie plaats te vinden als de storing minder dan 24 uur duurt, en als zich in een periode van 12 maanden voorafgaand aan de storing geen storingen hebben voorgedaan in de voorzieningen als vermeld in artikel 3a lid 2 sub b Warmtewet onder I tot en met IV. Bij ieder volgende ernstige storing (dus een onderbroken warmtelevering van tenminste acht uur) binnen twaalf maanden na de eerste storing is de leverancier een vergoeding verschuldigd. Conform artikel 4 van de Warmteregeling (maart 2021) wordt als ernstige storing als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de Warmtewet aangemerkt een storing die langer duurt dan 8 uur. De hoogte van de financiële compensatie per aansluiting van een verbruiker bedraagt dan € 35 bij een storing met een duur van 8 tot 12 uur, vermeerderd met € 20 voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur.

De compensatieregeling wordt dus behoorlijk uitgekleed.  In een zaak die diende voor de rechtbank ‘s-Gravenhage, kantonzaken, locatie ‘s-Gravenhage werd in het vonnis van de rechtbank van 15 maart 2018 (Nog niet gepubliceerd rolnummer 6390255 RL EXPL 17-25726)  geoordeeld dat er sprake kon zijn van een gebrek aan de binneninstallatie. Wederpartij had op geen enkele wijze gewezen op dit onderscheid tussen de binneninstallatie en warmtenet. Zonder na de comparitie van partijen schriftelijk door te laten procederen of bewijslasten uit te delen werd de vordering van de huurder afgewezen. De huurder stelt nu hoger beroep in omdat het vonnis niet goed is onderbouwd. Er zijn immers conclusies getrokken, die volgens de huurder niet op basis van het feitencomplex afgeleid hadden kunnen worden.

Geplande werkzaamheden worden niet als storing beschouwd. Werkzaamheden aan de installatie waarbij de warmtelevering wordt onderbroken dienen vanaf 1 januari 2014 minimaal 3 dagen van te voren aan de verbruikers worden meegedeeld. Als de mededeling niet tijdig wordt gedaan, dan wordt de onderbreking van warmtelevering als storing aangemerkt, waarvoor compensatie verschuldigd is.

Een exploitant van een warmtenet mag niet zomaar een klant afsluiten. In de periode van 1 oktober tot 1 april mag de klant of huurder helemaal niet worden afgesloten. Dit blijkt uit artikel 4 lid 1 van de Warmtewet en artikel 4 lid 2 van de Warmteregeling. Geplande werkzaamheden worden niet als storing beschouwd (artikel 4 lid 2 Warmtewet). De compensatie wordt door de leverancier binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking betaald (artikel 4 lid 2 van de Warmteregeling ). Volgens het nieuwe artikel 4a Warmtewet (in oktober 2019 nog niet in werking getreden) zal de leverancier ten hoogste het door het ACM vastgestelde tarief van afsluiting in rekening. Dit tarief kan verschillen voor verschillende situaties, afhankelijk van de voor die situaties benodigde inspanning van de leverancier (artikel 4a lid 2 Warmtewet).

Een storing kan betrekking hebben op een groot aantal verbruikers, maar ook op een enkele verbruiker. De Warmtewet bepaalt tevens dat de leverancier al hetgeen redelijkerwijs in zijn vermogen ligt in het werk dient te stellen om afsluiting dan wel onderbreking van de levering te voorkomen en als onderbreking toch optreedt, deze zo snel mogelijk te verhelpen (artikel 4 Warmtewet).

De huurder hoeft niet om deze compensatie te vragen. De leverancier moet uit eigen beweging tot betaling van de compensatie overgaan. De huurder die tijdens zijn vakantie met een storing te maken krijgt en gedurende zijn vakantie elders verblijft, heeft ook recht op compensatie, ook al heeft deze feitelijk geen hinder van deze storing ondervonden.

Alle warmteleveranciers zijn verplicht om een storingsregistratie (artikel 2 lid 7 Warmtewet) bij te houden. De warmteleverancier is vrij in de wijze waarop hij dit doet. Het ligt in ieder geval voor de hand om in de storingsregistratie de volgende onderdelen op te nemen:

  • starttijd/datum onderbreking;
  • eindtijd/datum onderbreking;
  • getroffen verbruikers.

De starttijd van de onderbreking is het moment van de eerste melding van storing door een verbruiker, of (indien eerder) een melding van de warmteleverancier. Aan de hand van de storingsregistratie kan worden bepaald of de verbruiker recht heeft op een compensatievergoeding.

Het uitschakelen van een cv-installatie in een woningcomplex tussen 23.30 uur en 06.00 uur wordt door de Rechtbank Limburg, kantonzaken, locatie Roermond, in haar vonnis van 20 december 2017 (ECLI:NL:RBLIM:2017:12605, niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl, wel gepubliceerd in WR 2018, 126) niet als een gebrek aangemerkt. Hier is duidelijk dat de nachtstand alleen voor het gehele complex kan worden uitgeschakeld. Volgens de kantonrechter dient de verhuurder voor wijziging in de levering van zaken en diensten overeenstemming van tenminste 70% van de huurders te hebben. De kantonrechter oordeelt dat de contractuele verplichtingen van de verhuurder boven de publieke bepalingen van de Warmtewet uitstijgen.

Terecht merken mr. J.J.P.M. van Reisen & mr. M. van den Oord in hun noot onder het vonnis op dat de kantonrechter van een te eng begrip van het gebrek uitgaat. De kantonrechter gaat hier immers uit van het gemiddelde verwachtingspatroon van de huurders in het gebouwencomplex, terwijl de gebrekenregeling uitgaat van het verwachtingspatroon van de huurder in het algemeen. Als er al sprake zou zijn van een gebrek, dan is het de vraag of van de verhuurder verwacht zou mogen worden dit gebrek te kunnen verhelpen nu de wens van de meerderheid van het publiek hier tegen ingaat. Het is op zichzelf logisch dat de meerderheid van de huurders hier wel inbreng hoeft te hebben. Als de installatie de hele dag op volle kracht staat te draaien, dan heeft dit effect op de verbruikskosten. Het is niet redelijk de overgrote meerderheid met hogere verbruikskosten te belasten als er maar een ondergeschikte groep is die deze voorziening wenst uit te breiden.

Van Reisen & Van den Oord stellen dat de wettelijke regels schuren met de praktijk. De Warmtewet gaat immers uit van een adequate en betrouwbare levering van warmte. Het Gebrekenboek van de Huurcommissie gaat uit van de verwarming van de woonkamer tot ten minste 20 graden Celsius. Als deze temperatuur niet kan worden gehaald is er in beginsel sprake van een gebrek aan de woning. De verbruiker mag in dit verband verwachten dat de gevraagde hoeveelheid warmte overeenkomstig de daarvoor geldende technische prestaties geleverd dient te worden. Van Reisen & Van den Oord stellen dat er door de verbruikers bijzondere afspraken mogelijk zijn over de leveringstijden en de maximumtemperaturen. Zij vervolgen dat de tijdsgeest, waarin duurzaam beheer een belangrijke rol speelt, naar hun oordeel leidt tot de gedachte dat nachtverlaging geen gebrek zou hoeven opleveren. De uitwerking van de gebreksdefinitie staat immers niet onwrikbaar vast. Dit geldt eens te meer nu de individuele huurder door een eenvoudig elektrisch kacheltje zich kan bijverwarmen.

In gelijke zin oordeelde de rechtbank Limburg, kantonzaken, locatie Maastricht in haar vonnis van 20 juni 2018. (ECLI:NL:RBLIM:2018:8494, niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl, wel gepubliceerd in de WR 2018/127) Ook hier werd bepaald dat verlaging van de temperatuur van de verwarmingsinstallatie gedurende de nachtelijke uren geen gebrek opleverde. Hier was de temperatuur verlaagd naar maximaal 19 graden Celsius in de nachtelijke uren. De kantonrechter motiveerde deze uitspraak niet zo uitvoerig als de hiervoor aangehaalde uitspraak. De kantonrechter merkte op niet gebonden te zijn aan het gebrekenboek van de Huurcommissie. De kantonrechter geeft de volgende motivatie: “De doorsnee huurder maakt gedurende de nacht niet op een zodanige wijze gebruik van het gehuurde dat de verlaagde stand als een probleem zal worden ervaren. Verwarming tot 19 graden gedurende de nacht is objectief gezien van een aanvaardbaar niveau c.q. comfortabel te achten en levert geen verminderd huurgenot op. Huurder c.s. heeft een andere subjectieve beleving, maar dit maakt er geen objectieve maatstaf van”. Ik vind deze uitspraak wel heel kort door de bocht. De rechter had bij zijn motivatie toch op zijn minst de regels van de Warmtewet moeten betrekken, waarbij gekeken dient te worden welke minimum- en maximum temperaturen tussen partijen zijn overeengekomen. Verder had hier ook betrokken dienen te worden of de verhuurder gehouden was haar beleid te wijzigen.

De huurder zal dus bij onderbreking van de warmtelevering geen beroep op de compensatieregeling kunnen doen, maar zal terug dienen te grijpen op de gebrekenregeling.