Gemeentelijke belastingen zijn geen geleverde zaken en diensten

Laatst bijgewerkt op 2024-03-21 om 12:20:58

De door de overheid geheven belastingen en heffingen zoals rioolrecht, reinigingsrecht, precariorecht, heffing waterverontreiniging en onroerende zaakbelasting zijn geen woonservicekosten. De verhuurder verleent daar immers geen diensten voor. De verhuurder mag deze belastingen niet als servicekosten doorberekenen.

Rioolrechten

Is doorbelasting rioolrechten aan huurders mogelijk?

De vraagstelling
Diverse huurders wensen de rioolheffing die hen door de verhuurder is opgelegd niet te betalen. Conform artikel 20.1 sub d van de algemene bepalingen ROZ kantoorruimte 2003 komt rioolrecht, ook als verhuurder daarvoor wordt aangeslagen, voor rekening van huurder. Deze bepaling komt ook terug in de andere algemene bepalingen die door de verhuurders worden gehanteerd.

Voor winkelhuur is in de ROZ algemene bepalingen versie 2012 gewijzigd naar de volgende bepaling:
20.1.d. rioolrecht, respectievelijk rioolbelasting, ter zake van het feitelijk gebruik van het gehuurde en het feitelijk medegebruik van dienstruimten, algemene ruimten en gemeenschappelijke ruimten pro rata parte.

Sommige huurders zijn van mening dat de rioolrechten in de huurprijs zitten verwerkt en niet doorberekend mogen worden. Kunnen op basis van de algemene bepalingen deze belastingen toch naar de huurder door worden berekend?

Grondslag doorberekening rioolrechten
Rioolrechten zijn gemeentelijke belastingen. De gemeente is gerechtigd zelf die belastingen bij de ingezetene op de door gemeente gewenste wijze met inachtneming van de regels van de gemeentewet in rekening te brengen.

Er zijn 2 soorten gemeentelijke belastingen:

  • Gebruikersbelastingen (rioolrecht-gebruikersdeel, afvalstoffenheffing, e.d.);
  • Eigenaarsbelastingen (rioolrecht-eigenaarsdeel, onroerend zaak belasting OZB, e.d.).

De eigenarenbelastingen zijn altijd voor rekening van de eigenaar (verhuurder). Vrijwel alle gemeenten brengen de gebruikersbelastingen rechtstreeks bij de gebruiker (huurder) in rekening. Echter sommige gemeenten hanteren de 1 januari regel: wie op 1 januari van dat jaar staat ingeschreven op het betreffende adres (de te verhuren woning) wordt voor het gehele jaar aangeslagen als er sprake is van een gebruikersbelasting.

Of sprake is van een gebruikersheffing of eigenarenheffing kan bij de gemeente worden nagevraagd.

Op grond van artikel 228a Gemeentewet kan onder de naam van rioolheffing een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeenten verbonden zijn aan:

  • de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
  • de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

De gemeente kan twee afzonderlijke belastingen heffen, maar kan ook in de plaatselijke verordening één belasting ter dekking van deze kosten heffen. In de hieronder te bespreken jurisprudentie komen vragen aan de orde of het in rekening brengen bij de eigenaar van de rioolrechten in strijd is met het EVRM en of er sprake is van een ongelijke verdeling van kosten. Beide vragen worden in de jurisprudentie met “nee” beantwoord.

De gemeenten kunnen de rioolrechten doorbelasten naar alleen de zakelijk gerechtigden. Een gemeente kan er ook voor kiezen zowel de zakelijk gerechtigde als de gebruikers aan te slaan. Ik kies als voorbeeld de gemeente Rotterdam, die er voor heeft gekozen de rioolrechten alleen aan de zakelijk gerechtigden door te belasten.

In Rotterdam heeft de gemeente gekozen voor een systeem van het in rekening brengen van de rioolrechten als een belasting die alleen bij de eigenaren in rekening gebracht wordt. De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Volgens artikel 3 lid 2 van de gemeentelijke verordening rioolheffing 2015 van de gemeente Rotterdam geldt het volgende als basis om de heffing aan de eigenaren te belasten: “Ingeval het perceel een onroerende zaak is, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is”. De gemeente Rotterdam past dus ook de 1 januari regel toe.

Mr. C.E. Martens en mr. A.P. IJkelenstam hebben in hun artikel “Aspecten in huurovereenkomsten voor distributiecentra” in TvHB 1 februari 2024, vanaf pagina 5,  ook geconstateerd dat enkele gemeenten het gebruikersbelasting op 0% zetten en de eigenaren belasting verhogen met het percentage dat voorheen gold voor de gebruiksbelasting. Naar hun mening zou een huurder ten onrechte van mening kunnen zijn dat het gebruiksdeel dan niet meer doorbelast kan worden. Dat zou met name het geval zijn als de gemeente niet zou hebben bedoeld een andere verdeling tussen gebruiker en eigenaar te introduceren.

In artikel 23.3  van de algemene ROZ-bepalingen 2022 winkelruimte is het volgende vermeld: Indien ten aanzien van de onder 23.1 bedoelde belastingen, heffingen en rechten geen onderscheid (meer)
wordt gemaakt tussen een eigenaarsdeel en een gebruikersdeel, dan zal verhuurder in alle redelijkheid en (zo
mogelijk) op basis van voorgaande aanslagen waarin dit onderscheid wel is gemaakt, het deel van de aanslag
vaststellen dat voor rekening van huurder dient te komen. Huurder dient alsdan dat deel van de aanslag aan
verhuurder te voldoen. Bij verschil van inzicht zullen partijen in overleg treden om tot overeenstemming te komen, bij gebreke waarvan elke der partijen het verschil van inzicht aan de bevoegde rechter kan voorleggen. Huurder is alsdan pas gehouden tot betaling van het voor rekening van huurder komende deel van de aanslag nadat de rechter uitspraak heeft gedaan.

De huurder zal echter wel bezwaar kunnen maken tegen deze bepaling als uit de plaatselijke verordening duidelijk is dat deze kosten niet aan de huurder doorbelast kunnen worden. De contractuele bepaling mag dan immers niet indruisen tegen de wettelijke regeling. Het lijkt mij dan voor de verhuurder zinvoller deze kosten in de kale huurprijs te verdisconteren om een discussie te voorkomen.

Degene voor wie de aanslag is bedoeld dient deze te dragen
Conform een arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 1980, NJ 1981, 122, mogen gemeentelijke heffingen in de vorm van rioolrechten door de verhuurder niet worden doorberekend aan de huurder als deze kosten betrekking hebben op het hebben van een aansluiting van de onroerende zaak op het riool. Als deze kosten niet zijn gespitst in een deel betreffende de aansluiting en een deel betreffen het gebruik van het riool mogen deze kosten niet naar de huurder worden doorbelast. Ook als dit leidt tot ongelijkheid van de eigenaar- verhuurder van een woning, die het ‘rioolrecht’ als waar hier sprake van is, niet in de huurprijs kan doorberekenen, ten opzichte van de huurder-eigenaar in gemeenten waar een vergelijkbaar rioolrecht wel is gesplitst in een deel betreffende het gebruik van het riool en de aansluiting van het riool, dan is dit te rechtvaardigen door het systeem van het wettelijke stelsel.

Is het doorbelasten van het rioolrecht in strijd met het EVRM?
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 29 oktober 2010 ( ECLI:NL:HR:2010:BM9232 ) de wetgever zich rekenschap heeft gegeven van voor- en nadelen van het heffen van rioolrechten bij gebruikers van en zakelijk gerechtigden tot woningen, en ervoor heeft gekozen – en aldus expliciet de bedoeling heeft gehad – gemeenten de keuze te laten van welke van beide groepen betrokkenen het rioolrecht wordt geheven. Deze zaak was gestart door een verhuurder die kort en zakelijk samengevat – tegen de rioolheffing had aangevoerd dat deze ten onrechte aan hem als eigenaar was opgelegd, zonder dat hij de mogelijkheid had die kosten aan de huurders van de betreffende eigendommen door te berekenen. De verhuurder meende dat hij de rioolheffing niet kon compenseren met de huurverhoging, zodat hij er feitelijk op achteruit ging.

De Verordening is, voor zover inhoudende dat met betrekking tot woningen uitsluitend het gebruik dat door de genothebbende krachtens zakelijk recht van het gemeentelijk riool wordt gemaakt met een rioolrecht wordt belast, niet in strijd met de gemeentewet. Het hof heeft voorts geoordeeld dat dit niet anders wordt door de omstandigheid dat belanghebbende het van haar geheven recht mogelijkerwijs niet via de huurprijs of anderszins kan doorberekenen aan de huurders van haar woningen.

Het staat een gemeente dus vrij om op basis van de wettelijke regels (dus de gemeentewet en de plaatselijke verordening) alleen de zakelijk gerechtigden – en dus niet de gebruikers – als belastingplichtigen in de heffing van rioolrecht te betrekken.

De Hoge Raad was de mening toegedaan dat de voor- en nadelen, waaronder begrepen de doelmatigheid, van deze keuze van de wetgever en van de daarop gebaseerde keuze van de Gemeenteraad van Rotterdam in de te dezen toepasselijke Verordening rioolrecht 2007 (hierna: de Verordening) om te heffen van zakelijk gerechtigden, niet ter nadere beoordeling staat van de rechter. De keuze in de Verordening is tegen de geschetste achtergrond ook geen misbruik van recht, maar juist het gebruik van een door de wetgever gegeven bevoegdheid. De Hoge raad concludeerde nog wel dat de belanghebbende zijn betoog niet voldoende had onderbouwd met feitelijke gegevens. Het is dus nog wel mogelijk dat bij een ander feitencomplex sprake zou kunnen zijn van een buitensporige last. In deze zaak was dat niet onderbouwd. Bedacht moet nog wel worden dat deze zaak betrekking had op verhuurde woonruimte. Voor verhuurde (sociale) woonruimte gelden strikte regels voor wat betreft huurverhoging. Voor verhuurde geliberaliseerde woonruimte en 7:290 BW-bedrijfsruimte geldt een heel ander systeem van huurprijsverhoging. Als er sprake zou zijn van een structurele verliesgevende situatie door de rioolrechten (valt de verhuurder niet te verwijten) zou een insteek op basis van het huurrecht (huurbeëindiging?) wellicht een beroep artikel 1 Eerste protocol EVRM Noot 2a worden gedaan.

Leidt het belasten van de zakelijk gerechtigden tot een ongelijke verdeling?
De rechtbank Arnhem besliste 16 april 2007 (Rechtbank Arnhem: AWB06.449.3) dat bij doorbelasting van de rioolrechten aan alleen de zakelijk gerechtigden, de rioolrechten ertoe strekken de kosten van de gemeentelijke riolering over de belastingplichtigen te verdelen. De gemeente heeft een zekere mate van beleidsvrijheid met betrekking tot de verdeling van deze kosten. Hierbij dient echter onder meer het zogenoemde evenredigheidsbeginsel in acht te worden genomen.

De gemeente Nijmegen heeft er volgens de rechtbank voor gekozen met ingang van het jaar 2006 een kostendekkend systeem – dat wil zeggen een systeem waarbij de jaarlijkse rioleringskosten volledig worden gedekt door de inkomsten uit de geheven rioolrechten – van rioolrechten in te voeren waarbij de rioleringskosten uitsluitend worden verhaald op de zakelijk gerechtigden. De rechtbank was van mening dat deze heffingssystematiek, waarbij de volledige rioleringskosten – waaronder de kosten gemaakt ten behoeve van gebruikers, niet-zakelijk gerechtigden – op een beperkte groep, te weten de zakelijk gerechtigden, worden verhaald, in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Het systeem van heffing van rioolrechten mag er immers niet toe leiden dat aan de in de heffing betrokken groep belastingplichtigen meer kosten in rekening worden gebracht dan naar een redelijke maatstaf aan hen kunnen worden toegerekend.

De rechtbank was aldus van mening dat deze wijze van doorbelasting niet was toegestaan De gemeente Nijmegen ging van deze uitspraak in hoger beroep en werd door het hof Arnhem in het gelijk gesteld.

Het hof te Arnhem vond in haar arrest van 27 december 2007 (Zaaknummer 07/00230 (niet gepubliceerd), dat die aanwijzing met de vrijheid die bij die wijziging aan de gemeenten is toegemeten op zichzelf niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

Het gelijkheidsbeginsel gaat ervan uit dat degenen die in een gelijke positie verkeren ook op gelijke wijze behandeld worden. De evenredigheidstheorie, vertaald naar de gemeentelijke belastingheffing, gaat ervan uit dat een ieder bijdraagt in de kosten van de gemeentelijke dienstverlening naar rato van de mate waarin daarvan profijt wordt getrokken. Dat die afweging het beste op plaatselijk niveau kan worden gemaakt, vindt zijn oorzaak in het feit dat op dat niveau het beste kan worden bepaald wanneer sprake is van gelijke gevallen en in welke mate wordt geprofiteerd van gemeentelijke dienstverlening.

De keuze van een gemeente bij het heffen van een rioolrecht, voor een heffing bij zakelijk gerechtigden levert geen strijd op met het gelijkheidsbeginsel. Immers, zakelijk gerechtigden en feitelijke gebruikers zijn verschillende categorieën belastingplichtigen. De vraag of het enkel treffen van zakelijk gerechtigden in de rioolheffing in strijd is met het evenredigheidsbeginsel (als beginsel van behoorlijke regelgeving), is buiten de orde. Het beginsel ziet immers op het aanleggen van een redelijke maatstaf, derhalve op de tariefstelling en mogelijk de vrijstellingen, maar niet op de categorie belastingplichtigen.

Daarnaast beoogt dit wetsvoorstel geen wijziging te brengen in de praktijk dat gemeenten zowel gebruikers als eigenaren dan wel slechts één van beide categorieën als belastingplichtigen aanwijzen. (…) Concreet betekent dit dat gemeenten, net als bij het huidige rioolrecht, door middel van een eigen belastingverordening de heffing nader vormgeven. Het bepalen van de belastingplichtige, de heffingsgrondslag, de heffingsmaatstaf etc. wordt aldus overgelaten aan het lokale bestuur.

Dit houdt tevens in dat – anders dan belanghebbende met een beroep op het evenredigheidsbeginsel stelt – het niet noodzakelijk is dat er tevens een heffing wordt opgelegd aan de feitelijke gebruikers van de woningen. Er is geen sprake van onbehoorlijke wetgeving.

Mr. C.W.M. van Ballegooijen concludeert op 4 juni 2008 ( ECLI:NL:PHR:2009:BD5473) bij het arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2009 (Zaaknummer 07/13183 (niet gepubliceerd) in de zaak van de gemeente Nijmegen dat uit de parlementaire behandeling bij de Wet wijziging materiële belastingbepalingen en bij de wijziging van de Gemeentewet per 1 januari 2008 en uit BNB 1994/84 afgeleid kan worden dat alle kosten ter zake van de gemeentelijke riolering aan alleen de eigenaren in rekening mogen worden gebracht zonder dat van strijdigheid met de wet of enig rechtsbeginsel sprake is. Dit leidt evenmin tot een willekeurige en onredelijke heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Het evenredigheidsbeginsel is naar mijn mening van toepassing op de heffingsmaatstaf; binnen de groep aangewezen belastingplichtigen mag geen sprake zijn van een onevenredige heffing. Dat alle kosten van de riolering worden verdeeld over de groep belastingplichtigen levert naar mijn mening geen strijdigheid met dit beginsel op.

De algemene voorwaarden
De wettelijke regeling in de gemeente, zoals de gemeente Rotterdam, die de bedoeling heeft om alleen de zakelijk gerechtigde te belasten, biedt geen ruimte om deze rioolrechten aan de gebruiker (de huurder) door te belasten. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de onroerendzaakbelasting. Als nu in de algemene voorwaarden staat vermeld dat deze kosten toch door belast worden, dan is deze regeling geldig tot het moment dat deze door de huurder wordt vernietigd.

In de bovengenoemde bepaling kunnen echter de rioolrechten alleen worden doorbelast als er sprake is van doorbelaste kosten in verband met het feitelijk gebruik van het gehuurde. Als de gemeente alleen rioolrechten in rekening brengt ten laste van de zakelijk gerechtigden, dan is er geen sprake van doorbelaste kosten wegens feitelijk gebruik en dan kunnen rioolrechten in ieder geval niet worden doorbelast. Uit bovengenoemde jurisprudentie wordt duidelijk dat rioolbelastingen die alleen bij de zakelijk gerechtigden in rekening worden gebracht ook niet doorbelast mogen worden.

Afvalstoffen(na)heffingen
Er bestaan drie soorten waterschapsbelastingen, namelijk: verontreinigingsheffing, watersysteemheffing en zuiveringsheffing. De zuiveringsheffing wordt betaald vanwege het feit dat een aansluiting op het riool is gerealiseerd. Afvalstoffenheffing wordt betaald, zodat de gemeente ervoor kan zorgen dat het huisvuil opgehaald en/of verwerkt kan worden. Op grond van de Wet Algemene Bepalingen Milieuhygiëne, kan elke gemeente ter bestrijding van de kosten voor het verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen ten laste van diegenen die (al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht) feitelijk gebruik maken van het perceel waarvoor een inzamelplicht van huishoudelijk afvalstoffen geldt. Het waterschap dekt met de opbrengst van deze heffing de kosten voor het zuiveren van afvalwater in afvalwaterzuiveringsinstallaties van het waterschap. Alle huishoudens en bedrijven die afvalwater lozen op het riool betalen zuiveringsheffing. Dit betekent dat de gemeente de feitelijke gebruiker van de zelfstandige woonruimte een aanslag op kan leggen.
Dit betekent dat de gemeente geen aanslag afvalstoffenheffing op kan leggen aan de eigenaar/verhuurder van de onroerende zaak als deze niet feitelijk gebruik maakt van de onroerende zaak. Wordt hij toch aangeslagen, dan kan hij tegen de aanslag bezwaar maken. Het verweer dient dan te zijn dat niet hij, maar de huurder gebruik van de betreffende onroerende zaak maakt. De gemeente kan dan alsnog een aanslag opleggen aan de huurder. Dit is ook het geval als er over doorbelasting van deze kosten niets in het huurcontract is geregeld. Doorbelasting van deze kosten wordt immers gebaseerd op grond van een plaatselijke verordening. De rechtbank Zeeland-West-Brabant was in haar vonnis van 8 maart 2017 ( ECLI:NL:RBZWB:2017:1296) terecht van oordeel dat zuiveringsheffing niet als servicekosten is te beschouwen. De Huurcommissie mag hierover dus geen oordeel geven. De kantonrechter was van oordeel dat in deze procedure door haar wel de betalingsverplichting van deze post vastgesteld kon worden. De kantonrechter was van oordeel dat partijen wél overeen kunnen komen dat de verhuurder de opgelegde zuiveringsheffing rechtstreeks aan het waterschap kan voldoen en deze vervolgens doorbelasten aan de huurder.

De rechter nam hierbij niet in aanmerking dat de verbruiker op basis van een verordening aangeslagen dient te worden. Als de gemeentelijke verordening degene die de aanslag opgelegd krijgt, verplicht te betalen, dan lijkt het mij niet juist dat de verhuurder deze aanslag zonder meer kan verleggen naar de huurder. Daarvoor is een contractueel beding in de huurovereenkomst noodzakelijk. Zonder contractueel beding acht ik doorbelasting van deze heffingen niet mogelijk. Zonder contractueel beding kan de verhuurder immers deze kosten naar de huurder verleggen door bezwaar tegen deze aanslag te maken. Het bezwaar houdt dan in dat de verhuurder niet de gebruiker van het gehuurde is en dat de gemeente de gebruiker van zelfstandige woonruimte rechtstreeks aan dient te slaan. De verhuurder kan met dit argument een bezwaar tegen de aanslag maken. De gemeente dient dan de feitelijke gebruiker van de zelfstandige woning aan te slaan. De huurder kan dan ook zelf bezwaar tegen de aanslag van de gemeente maken. Het is immers de bedoeling dat de huurder van zelfstandige woonruimte zelf een aanslag krijgt.

Ik vind het niet correct dat de rechter deze nuance niet aanbrengt. Juister lijkt mij de weg dat de verhuurder bezwaar tegen de verordening dient te maken als niet de verhuurder maar de huurder gebruiker van de woning is. Als de verhuurder zelf eveneens gebruiker van de woning is, dan ligt dit anders.
Als de verhuurder zelf ook een gedeelte van de onroerende zaak gebruikt dan kan de gemeente min of meer willekeurig één van de bewoners uitkiezen die de gebruikersaanslag geheel moet betalen. Als deze aanslag aan de verhuurder wordt opgelegd, dan kan de verhuurder deze aanslag aan de huurder doorberekenen als de huurder daarvoor zelf geen belasting aan de gemeente betaalt. In het huurcontract moet dan duidelijk een bepaling worden opgenomen welke specifieke kosten apart doorbelast zullen worden. Hierbij bestaat dus niet de mogelijkheid voor de verhuurder om de gebruikers van onzelfstandige woonruimte door de gemeente rechtstreeks te laten belasten, zoals bij de gebruiker van zelfstandige woonruimte. Voorwaarde voor het in rekening mogen brengen van deze posten in deze specifieke situatie is dan wel het vermelden daarvan in het huurcontract. De huurder moet immers een inschatting kunnen maken van de kosten die doorbelast kunnen worden. De huurder wordt beschermd tegen het doorberekenen van niet overeengekomen doorbelaste kosten. Een voorbeeld van een huurcontract, waarin deze kosten zijn verwerkt en dus wel doorbelast kunnen worden, zijn de standaardhuurcontracten conform het ROZ-model (zie: modellen woonruimte).

Als er onzelfstandige woonruimte boven bedrijfsruimte wordt verhuurd, dan kan er voor de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen sprake zijn van verhuurde bedrijfsruimte. Denk aan caféruimte waarboven bijvoorbeeld zes te verhuren kamers zijn gelegen die aan studenten worden verhuurd. Deze verhuurde onzelfstandige woonruimte kan dan door de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen als verhuurbedrijf worden aangemerkt. De bewoners van deze woonruimte worden dan niet aangeslagen voor de Zuiveringsheffing Woonruimte. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 23 juli 1984, BNB 1984/282 al beslist dat kamerverhuring als bedrijfsruimte aangemerkt dient te worden als door de bewoners van deze woonruimte essentiële voorzieningen (er is bijvoorbeeld één aansluiting op de nutsvoorzieningen) gemeenschappelijk worden gebruikt met de gebruiker van de bedrijfsruimte. De verhuurde kamers zijn delen van een bedrijfsruimte. Op basis van jurisprudentie is de verhuurder als de gebruiker van de kamers aan te merken. Op basis van de huurovereenkomst kan de verhuurder deze kosten dan aan de huurders doorbelasten. Hierbij is van belang dat de bewoners van deze kamers dan in het kader van de berekening van de Zuiveringsheffing, waarbij bedrijfsruimte is betrokken, duurder uit zijn dan wanneer de gehuurde ruimte voor de Zuiveringsheffing als woonruimte zou worden gekwalificeerd. Gehuurde woonruimte kan volgens bepaalde gemeenten maximaal worden belast voor drie vervuilingseenheden. Dit geldt ook als de woonruimte wordt bewoond door meer dan drie verbruikers. Voor bedrijfsruimte geldt een dergelijk maximum niet. Als er in een bedrijfsruimte meer vervuilingseenheden aanwezig zijn, dan wordt de aanslag per verbruiker opgelegd, zodat de aanslag hoger uit kan komen dan drie vervuilingseenheden.