Huurprijsverhoging en renovatie – Updates

Laatst bijgewerkt op 2018-06-21 om 12:56:19

  • Bijgewerkt 31 oktober 2012. Formulieren huurcommissie geactualiseerd naar de modellen van 2012.
  • Bijgewerkt 17 augustus 2014. De kantonrechter te Amsterdam, locatie Amsterdam , bevestigde in haar vonnis van 13 december 2011 (Noot 79) dat de dwingendrechtelijke huurprijsbescherming, die de huurder van niet-geliberaliseerde woonruimte toekomt, meebrengt dat de rechter de huurprijs kan toetsen aan de wet en de op de wet gegronde besluiten.
  • Bijgewerkt 8 augustus 2015. Wijziging artikel 7:255 BW ingevoerd en tevens duidelijker gemaakt dat de huurder van niet-geliberaliseerde bedrijfsruimte naar de Huurcommissie kan gaan ook als er overeenstemming over de huurprijs is bereikt. Met medewerking van mr. F. Panholzer.
  • Bijgewerkt 9 augustus 2015. Rechtbank te Amsterdam van 5 februari 2013 ( ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2395). De kantonrechter was van oordeel dat het wettelijk stelsel eraan in de weg staat dat de verhuurder (geruime tijd) na ommekomst van de in artikel 7:255 BW genoemde drie maandentermijn zich rechtstreeks tot de kantonrechter went om alsnog via een verklaring voor recht de hogere huurprijs af te dwingen.
  • Bijgewerkt 21 oktober 2015, Rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, 20 oktober 2015, zaaknummer 4224045 CV EXPL 15-15347. Uit de toelichting van artikel 10 HPW staat opgenomen dat beoogd wordt op die wijze te voorkomen dat een verhuurder een onredelijk grote huurverhoging zou kunnen ontvangen waardoor ‘het stelsel van met kwaliteit van de woonruimte samenhangende huurprijswijziging wordt doorbroken’. Dit betekent dat ook wanneer partijen overeenstemming hebben bereikt over de huurverhoging, die verhoging nog op redelijk kan worden getoetst

Gedoogplicht en redelijkheid voorstel

Laatst bijgewerkt op 2018-07-25 om 15:52:13

In het algemeen zal over de redelijkheid van het voorstel in een bodemprocedure worden beslist, terwijl de vraag of er een gedoogplicht is in feite alleen in kort geding aan de orde wordt gesteld.
Ondanks de verschillende procedures zal de rechter, die over de gedoogplicht oordeelt, dit in wezen op dezelfde wijze moeten doen als de rechter die in het kader van een beëindigingprocedure over de redelijkheid van het aanbod oordeelt. In beide gevallen moet de rechter beoordelen of het aanbod redelijk is. Hierbij komt onder meer in aanmerking of de verhuurder gegeven alle omstandigheden van het concrete geval de wijziging mag doorvoeren. Als omstandigheden spelen een rol:

  • de met de voorziening samenhangende verhoging van de huurprijs;
  • de bestaande bijkomende kosten;
  • de overige woonlasten vóór en na het aanbrengen van de voorzieningen;
  • de draagkracht van de huurder.

Redelijkheid en billijkheid in verband met renovatie

Laatst bijgewerkt op 2021-08-09 om 23:35:24

De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan ook in het kader van renovatie effect hebben. Voor het aanbrengen van een voorziening heeft de verhuurder op grond van het gestelde in artikel 7: 203 BW toestemming van de huurder nodig. De verhuurder is immers verplicht de zaak ter beschikking van de huurder te stellen en te laten voor zover dat voor het overeengekomen gebruik noodzakelijk is. Naar inmiddels vaste rechtspraak is echter een dergelijke weigering van de huurder met een beroep op artikel 7:203 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar. Bij complexgewijze renovatie regelt artikel 7:220 BW deze kwestie door te beslissen dat het voorstel wordt geacht redelijk te zijn als meer dan 70 % van de bewoners met dit voorstel akkoord gaat.

Als op grond van artikel 7:203 BW een gedoogplicht van de huurder aanwezig is, kan de verhuurder na het tot stand brengen van de voorzieningen via artikel 7:255 BW (niet-geliberaliseerde huur) en artikel 7:255a BW (geliberaliseerde huur) in samenhang met respectievelijk artikel 15 UHW en artikel 15a UHW een met de kosten corresponderende verhoging doen vaststellen. Noot 16

Ook hier kan de beleidsnotitie Huurbeleid na woningverbetering als maatstaf worden genomen voor een redelijke berekening van de kosten verbandhoudende met de huurverhoging wegens renovatie. In deze beleidsnotitie staan immers zinvolle berekeningen opgenomen van investeringskosten ter zake van verbeteringen aan woonruimte die niet exclusief verband houden met verbeteringen aan niet-geliberaliseerde woonruimte.
Als de verhuurder zonder duidelijk naar de huurder geventileerd standpunt van partijen deze wijzigingen aanbrengt, dan kan de redelijkheid en billijkheid er zich tegen verzetten dat ook in zo’n geval de krachtens artikel 7:255 BW/artikel 7:255a BW toegestane huurverhoging wordt doorgevoerd. Doordat de huurder niet de gelegenheid heeft gehad zich tegen de voorziening zelf te verzetten, zal men – met name wanneer een dergelijk verzet niet uitgesloten kan worden geacht – moeten aannemen dat de redelijkheid en billijkheid een dergelijke verhoging in de weg staat. Noot 18
Op zijn minst zal de verhuurder de huurder er van tevoren van op de hoogte moeten hebben gesteld dat hij ter zake van de voorziening een verhoging van de huurprijs zou claimen.

Renovatie en de reguliere jaarlijkse verhoging

Laatst bijgewerkt op 2021-05-15 om 15:39:38

De ingangsdatum van de huurverhoging is de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin de voorzieningen tot stand zijn gekomen (artikel 15 lid 1 UHW (niet-geliberaliseerde woonruimte) en artikel 15a UHW voor geliberaliseerde woonruimte). De in het kader van renovatie verhoogde huurprijs kan op de gebruikelijke datum in de jaarlijkse huurronde worden meegenomen. De incidentele verhoging valt immers niet onder artikel 7:248 BW, terwijl bovendien het verbod van meervoudige contractuele verhogingen gedurende twaalf maanden in artikel 7:251 BW niet slaat op de verhoging van de huur naar aanleiding van renovatie. Huurprijsverhoging in het kader van renovatie wordt hier immers uitdrukkelijk uitgezonderd.

De overeengekomen verhoging wegens renovatie

Laatst bijgewerkt op 2021-08-09 om 22:49:49

Als de huurder en verhuurder voorafgaande aan de werkzaamheden een verhoging zijn overeengekomen, dan blijft deze verhoging van toepassing en de tussen partijen gemaakte afspraak bindend, ook als de renovatie duurder blijkt te zijn geweest dan voorzien. Dit lijkt een uitzondering op de regel van het stelsel van de wettelijke huurprijs. Zie de volgende uitspraken. Noot 14

Voor deze zienswijze is veel te zeggen omdat de omvang van de verhoging vaak een belangrijke rol speelt bij de beslissing van de huurder of hij met de voorziening zal instemmen. Bovendien sluit deze uitleg aan bij de wetsgeschiedenis, waarin ten gunste van de huurder correctiemogelijkheden zijn voorgesteld.
Het contractuele beding dat de huurder bij voorbaat zich met een door de verhuurder in de toekomst gewenst voorziening akkoord verklaart is nietig op grond van artikel 50 UHW. De toepasselijkheid van de wettelijke regeling als genoemd in de  artikelen 7:255 BW en 7:255a BW kan niet bij overeenkomst worden uitgesloten of beperkt (als deze voorziening niet dezelfde beoordelingsmaatstaven heeft als vermeld in artikel 10 UHW).

Verhelpen van een gebrek is geen renovatie

Laatst bijgewerkt op 2021-05-15 om 15:34:30

In de wet is geregeld dat het verhelpen van een gebrek geen aanleiding kan zijn om de huurprijs op de voet van artikel 7:255 BW (niet-geliberaliseerde huur) of artikel 7:255a BW (geliberaliseerde huur) te verhogen. Het verhelpen van een gebrek brengt de voorziening van de woning op het niveau dat door partijen is afgesproken en brengt geen geriefsverbetering teweeg, die partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst niet hebben voorzien.
Een nuance moet worden aangebracht in verband met herstel van de tekortkomingen als vermeld in artikel 241 BW. Dit kunnen ook tekortkomingen zijn die niets te maken hebben met achterstallig onderhoud maar met de kwaliteit van de woning. Op grond van artikel 206 BW kan de huurder aanspraak maken dat deze gebreken worden opgeheven, ook al waren deze hem bij het aangaan van de huurovereenkomst bekend en waren deze wellicht in de huurprijs verdisconteerd. Voor deze verbeteringen heeft de verhuurder dus geen recht op huurprijsverhoging.

Taak van Huurcommissie omtrent renovatie

Laatst bijgewerkt op 2021-05-15 om 15:17:29

De aard van de taak van de Huurcommissie is het concretiseren van de wettelijke norm. De Huurcommissie stelt op basis van de wettelijke norm (onder meer het puntenwaarderingsstelsel) een redelijke huurprijs vast. Dit heeft weinig te maken met het vinden van een subjectieve redelijke norm, maar is veelal terug te voeren naar een door de wet geobjectiveerde vastgestelde norm. De taken van de Huurcommissie staan vermeld in artikel 4 UHW.

  1. ingevolge artikel 7:248, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek over verhoging van de huurprijs (huurverhoging bij geliberaliseerde woonruimte);
  2. ingevolge artikel 7:249 van het Burgerlijk Wetboek over de redelijkheid van de overeengekomen aanvangshuurprijs (toetsing aanvangshuurprijs);
  3. ingevolge artikel 7:253 van het Burgerlijk Wetboek over de redelijkheid van het voorstel tot verhoging van de huurprijs (bezwaar tegen de jaarlijkse huurverhoging);
  4. ingevolge artikel 7:254 van het Burgerlijk Wetboek over de redelijkheid van het voorstel tot verlaging van de huurprijs (bijvoorbeeld als de huurprijs boven de maximum huurprijs is uitgestegen);
  5. ingevolge de artikelen 7:255 en 7:255a van het Burgerlijk Wetboek over het bedrag van de verhoging van de huurprijs na de totstandkoming van voorzieningen, veranderingen of toevoegingen. De Huurcommissie neemt haar besluit onder meer met inachtneming van het gestelde in artikel 15 UHW (niet-geliberaliseerde huur) en artikel 15a UHW (geliberaliseerde huur). Artikel 15a UHW verklaart delen van artikel 15 UHW van overeenkomstige toepassing (huurverhoging na renovatie);
  6. ingevolge artikel 7:257 van het Burgerlijk Wetboek over de in rekening te brengen huurprijs bij vermindering van het woongenot als gevolg van een gebrek (huurvermindering werkt maximaal zes maanden terug na indiening van een verzoek tot huurverlaging);
  7. ingevolge artikel 7:258 van het Burgerlijk Wetboek over de huurprijs en het voorschotbedrag aan kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten indien tussen partijen slechts een prijs en niet een huurprijs is overeengekomen (splitsing all-inhuurprijs);
  8. ingevolge artikel 7:260 van het Burgerlijk Wetboek over de betalingsverplichting met betrekking tot de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten (discussie over doorbelaste servicekosten);
  9. ingevolge artikel 7:261 van het Burgerlijk Wetboek over het voorschotbedrag van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter;
  10. ingevolge artikel 7:261a van het Burgerlijk Wetboek over de energieprestatievergoeding;
  11. ingevolge artikel 54a, zesde lid, van de Woningwet over het voorstel tot huurverlaging als bedoeld in het eerste lid van dat artikel of het ontbreken daarvan.
  12. de Huurcommissie spreekt zich uit of de gebreken waarvoor huurverlaging is verstrekt zijn verholpen.
  13. Indien de verhuurder een door de huurder bij hem schriftelijk ingediende klacht over de gedraging van de verhuurder in het kader van de door de verhuurder op basis van de tussen partijen geldende huurovereenkomst aan de huurder geleverde producten en verrichte diensten van de huurder niet binnen een redelijke termijn na indiening van die klacht inhoudelijk heeft behandeld dan wel indien de huurder niet instemt met de beoordeling van die klacht door de verhuurder, kan de huurder tot uiterlijk een jaar na het tijdstip waarop de gedraging van de verhuurder heeft plaatsgevonden de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen in het geschil dat voortvloeit uit die klacht.

 

 

 

 

 

 

 

De Huurcommissie neemt haar besluit onder meer met inachtneming van het gestelde in artikel 15 UHW (niet-geliberaliseerde huur) en artikel 15a UHW (geliberaliseerde huur). Artikel 15a UHW verklaart delen van artikel 15 UHW van overeenkomstige toepassing.

 

Huurprijs mag niet de maximum huurprijsgrens overstijgen

Laatst bijgewerkt op 2021-05-14 om 23:37:59

Soms is er in beperkte mate wijziging van de huurprijs mogelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval als de geldende huurprijs van de woning van niet-geliberaliseerde woonruimte al in de buurt ligt van de maximale huurprijsgrens. Volgens artikel 255 BW lid 1 slotzin en artikel 15 lid 2 UHW mag de nieuwe huurprijs immers niet hoger zijn dan die welke volgens het huurprijzen woningwaardering voor zelfstandige woningen als redelijk is aan te merken.

Geliberaliseerde huur
De maximale huurprijsgrens geldt alleen voor niet-geliberaliseerde woonruimte. Voor geliberaliseerde woonruimte wordt geen rekening gehouden met een bepaald maximum bedrag aan huur (zie de artikelen 7:255a BW en 15a UHW).

Niet geliberaliseerde huur
Met het karakter van een wettelijke huurprijs is vervolgens bij de redactie van artikel 255 lid 2 en art. 15 UHW weinig rekening gehouden. In het licht van de bedoeling van de wetgever om een wettelijke norm vast te stellen is het voor niet-geliberaliseerde woonruimte zoals boven reeds opgemerkt niet de bedoeling de huurder vast te pinnen op de overeengekomen huurprijs. De Huurcommissie kan de overeengekomen huurprijs aanpassen op grond van het woningwaarderingsstelsel. Het woningwaarderingsstelsel geeft ruimte om aan de veranderingen en toevoegingen kwaliteitspunten toe te kennen of verouderingsaftrek te geven. De kantonrechter te Amsterdam, locatie Amsterdam, bevestigde in haar vonnis van 13 december 2011 (Noot 79) dat de dwingendrechtelijke huurprijsbescherming, die de huurder van niet-geliberaliseerde woonruimte toekomt, meebrengt dat de rechter de huurprijs kan toetsen aan de wet en de op de wet gegronde besluiten. In dit wettelijk stelsel past volgens de rechter dat de Huurcommissie desverzocht een overeengekomen huurprijsverhoging wegens geriefsverbetering kan toetsen, ook al zijn partijen een huurverhoging overeengekomen.
Het stelsel van woningwaardering voor zelfstandige woningen geeft ruimte om aan de veranderingen en toevoegingen kwaliteitspunten toe te kennen of verouderingsaftrek te geven.

Huurverhoging moet in verhouding staan tot de gemaakte kosten

Laatst bijgewerkt op 2021-11-09 om 22:14:35

Uitgangspunt van het huurverhogingsvoorstel dient te zijn dat de huurverhoging in verband met de gerealiseerde verbeteringen in verhouding dient te staan tot de door de verhuurder gemaakte kosten, verminderd met de door de verhuurder ontvangen subsidies en/of andere bijdragen. De huurverhoging als gevolg van de woningverbetering moet als volgt worden berekend:

  • De kosten van groot onderhoud moeten uit de totale kosten worden gefilterd, waarna de zuivere kosten van geriefsverbetering overblijven. Als dit niet mogelijk is dan moeten de kosten worden geschat;
  • Eventuele kosten van subsidie worden van de zuivere kosten van geriefsverbetering afgetrokken;
  • De zuivere kosten van geriefsverbetering worden op grond van een maandelijkse kostprijs van een hypothecaire lening op basis van annuïteit vastgesteld; uit deze berekening wordt de verhoging van de huurprijs afgeleid;
  • In het kader van de berekening van de hypothecaire lening wordt uitgegaan van een gemiddeld rentepercentage in het jaar dat de werkzaamheden zijn aangevangen;
  • Er vindt tot slot een redelijkheidstoets plaats. Er wordt beoordeeld of de geriefsverbetering in redelijke verhouding tot de huurverhoging staat.

Het door de huurcommissie gehanteerde beleid, waarin is uitgewerkt wanneer werkzaamheden aan de woning wel en wanneer deze werkzaamheden niet tot huurverhoging kunnen leiden, treft u hier aan.

Onder ‘een redelijke verhouding’ moet in dit artikel worden verstaan een zodanige vergoeding dat de met de woningverbetering gedane investering kan worden terugverdiend in de tijd die na de verbetering nog als economische levensduur van de woning resteert.

Volgens de wetgever zal de huurverhoging in het kader van aangebrachte verbeteringen niet hoger mogen zijn dan de verbeterkosten rechtvaardigen, zelfs niet als op grond van het waarderingsstelsel een hogere huurprijs redelijk zou zijn. Een hogere huurprijs dan de redelijke huurprijs is dan niet de wettelijke huurprijs.

Niet-geliberaliseerde woonruimte
De huurder van niet-geliberaliseerde woonruimte kan binnen drie maanden na beëindiging van de renovatiewerkzaamheden bij de Huurcommissie de voorgestelde- en geaccepteerde huurprijs alsnog naar redelijkheid laten toetsen. Men moet dan dit formulier invullen en opsturen naar de huurcommissie. Dit is dus ook het geval als deze huurder in een eerder stadium heeft ingestemd met dit voorstel. Dient de huurder dit verzoek na verloop van drie maanden na beëindiging van de laatste werkzaamheden van de renovatie in dan is men te laat. De huurder zal dan in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze termijn is bedoeld om een uitspraak van de Huurcommissie uit te lokken wegens de makkelijke toegankelijkheid daarvan.
Het door de Huurcommissie gehanteerde beleid, waarin is uitgewerkt wanneer werkzaamheden aan de woning wel en wanneer deze werkzaamheden niet tot huurverhoging kunnen leiden (Beleid Huurverhoging na Woningverbetering), treft u hier aan. De achtergrond van deze huidige regeling luidt als volgt.

Artikel 7:255 lid 2 BW jo artikel 15 lid 1 UHW zijn de gewijzigde opvolgers van de artikelen 10 en 10a (oud) HPW. Zakelijk samengevat bepaalde artikel 10 lid 1 HPW dat:

  • De huurprijs van woonruimte waaraan voorzieningen zijn aangebracht, waardoor het woongerief geacht kan worden te zijn gestegen, bestaat uit de huurprijs vermeerderd met een door de huurder en de verhuurder overeen te komen bedrag enz. en
  • artikel 10 lid 2 HPW bepaalde dat de huurcommissie aan huurder of verhuurder een schriftelijk advies uitbracht over de vraag welke de betalingsverplichting van de huurder is met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde huurprijs.

De wet schept enige verwarring door in artikel 7:255 lid 2 BW te spreken dat de huurder alleen bezwaar kan maken tegen de voorgestelde huurprijs als partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de voorgestelde huurprijs. Hiermee wordt bedoeld dat partijen (de verhuurder en de niet-geliberaliseerde huurder) uiteindelijk na afronding van de werkzaamheden geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de genoemde huurprijs in het kader van het redelijke voorstel. Een verklaring hiervoor kan als volgt worden gegeven. Uit de toelichting van artikel 10 HPW staat opgenomen dat beoogd wordt op die wijze te voorkomen dat een verhuurder een onredelijk grote huurverhoging zou kunnen ontvangen waardoor ‘het stelsel van met kwaliteit van de woonruimte samenhangende huurprijswijziging wordt doorbroken’. Dit betekent dat ook wanneer partijen overeenstemming hebben bereikt over de huurverhoging, die verhoging nog op redelijk kan worden getoetst (Rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, 20 oktober 2015, zaaknummer 4224045 CV EXPL 15-15347).

Artikel 7:255 BW en artikel 7:255a BW hangen respectievelijk samen met artikel 15 UHW en artikel 15a UHW. Artikel 15a UHW verwijst naar artikel 15 UHW. Artikel 15 lid 1 UHW bepaalt dat een verzoek ex artikel 7:255 BW leidt tot een uitspraak dat de overeengekomen huurprijs redelijk is dan wel welke de huurprijs is die de Huurcommissie redelijk acht. Ook als de huurder van niet-geliberaliseerde woonruimte dus voorafgaande aan de werkzaamheden wel of geen bezwaar heeft gemaakt tegen de overeengekomen huurprijs, dan kan hij alsnog bezwaar maken tegen de huurprijs binnen drie maanden na afronding van de werkzaamheden. Op basis van artikel 15 UHW moet de Huurcommissie een oordeel kunnen geven over de (overeengekomen) huurverhoging. Dit is op basis van dit artikel alleen mogelijk na afronding van de werkzaamheden. Verderop in dit onderdeel ga ik in op de situatie voor geliberaliseerde woonruimte.

Voor toetsing van de huurprijs kan de huurder van niet-geliberaliseerde woonruimte een standaardformulier opsturen naar de huurcommissie. Dit is eigenlijk een soortgelijke toetsing als van de aanvangshuurprijs waar de huurcommissie in kan grijpen als partijen een onredelijk hoge huur zijn overeengekomen. Ook hier heeft de wetgever het nodig geacht om de huurders van niet-geliberaliseerde woonruimte extra huurbescherming te bieden. Artikel 7:255 lid 2 BW maakt om die reden een inbreuk in de vrije beslissingsruimte van partijen. De in artikel 7:255 BW genoemde verhoging van de huurprijs moet immers als een wettelijke verhoging worden gezien, zodat niet de door partijen overeengekomen huurprijs geldt, maar de prijs die conform de wettelijke regeling van verhoging tot stand komt. Volgens Kamerstukken II 1976/77, 14175, 6, pagina  55 staat immers dat de verhoging ter zake van de verbeteringskosten niet hoger zal mogen zijn dan de verbeteringskosten rechtvaardigen. Dat geldt zelfs als op grond van het waarderingsstelsel een hogere huurprijs redelijk zou zijn. Volgens deze toelichting zou een overeengekomen huurprijs die meer luidt dan een redelijke verhoging niet de wettige huurprijs zijn.  De toetsing van artikel 7:255 lid 2 BW beperkt zich tot het overeengekomen gedeelte dat betrekking heeft op de kosten in verband met renovatie.

Dient de huurder dit verzoek na verloop van drie maanden in, dan is hij te laat. Deze termijn is bedoeld om een uitspraak van de Huurcommissie uit te lokken wegens de makkelijke toegankelijkheid daarvan. Dit volgt uit een beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 5 februari 2013 ( ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2395). In deze zaak had de verhuurder drie jaar na afronding van de werkzaamheden een vordering bij de rechter ingesteld. De rechter overwoog dat de verhuurder binnen drie maanden na afronding van de werkzaamheden een vordering in had moeten stellen. Volgens de rechter is artikel 7:255 BW ingevolge artikel 7:265 BW van dwingend recht, zodat hij deze bepaling ambtshalve heeft toe te passen. De kantonrechter was verder van oordeel dat het wettelijk stelsel eraan in de weg staat dat de verhuurder (geruime tijd) na ommekomst van de in artikel 7:255 BW genoemde drie maandentermijn zich rechtstreeks tot de kantonrechter went om alsnog via een verklaring voor recht de hogere huurprijs af te dwingen. Het voorgaande leidde ertoe dat de verhuurder in haar verzoek niet ontvankelijk werd verklaard. Sommige schrijvers (Mr. T.J. de Groot, GS Huurrecht, artikel 255 Boek 7 BW, aantekening 21, 1 oktober 2013) zijn van mening dat de zaak ook rechtstreeks aan de kantonrechter voorgelegd kan worden. Het rechtsreeks inschakelen van de kantonrechter kan van belang zijn als de huurder de termijn van drie maanden zoals vermeld in artikel 7:255 lid 2 BW heeft laten verstrijken. Deze termijn van drie maanden heeft alleen betrekking op het kunnen inschakelen van de Huurcommissie. De kantonrechter lijkt in haar bovengenoemde vonnis van 5 februari 2013 (ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2395) een onjuist  standpunt in te nemen door de termijn van drie maanden ook toe te passen op procedures die voor de rechter gevoerd kunnen worden. Zo kan je bijvoorbeeld niet een procedure tot huurverlaging wegens gebreken starten voor de Huurcommissie als de verhuurder binnen zes weken na melding van het gebrek tot herstel is overgegaan. Deze wettelijke regel (artikel 7:257 lid 2 BW) staat er niet aan in de weg dat de kantonrechter toch kan worden ingeschakeld door de huurder in het kader van een vordering tot huurverlaging, als het gebrek binnen deze termijn van zes weken door de verhuurder is hersteld.

Dat de kantonrechter ook bevoegd is geldt ook voor de procedure over de servicekostenafrekening ex artikel 7:260 BW. Dit volgt ook uit de literatuur. Volgens Tekst en Commentaar (6e druk bijgewerkt tot 1 juli 2014, aantekening 7) is de Huurcommissie niet exclusief bevoegd de zaak te beoordelen in een zaak over de servicekostenafrekening als de servicekosten eenvoudig zijn vast te stellen. De rechtstreekse benadering van de kantonrechter door de niet-geliberaliseerde huurder is dus alleen maar mogelijk er in dit verband geen ingewikkelde berekeningen gemaakt hoeven te worden. Is dat wel het geval, dan zal de kantonrechter niet-bevoegd zijn deze zaak te beoordelen.

Voor alle duidelijk merk ik hierbij op dat de toetsing van de huurprijs na de werkzaamheden voor de geliberaliseerde huurder niet mogelijk was, omdat artikel 7:255 BW van toepassing is uitgesloten voor de geliberaliseerde huurder. Artikel 7:260 BW viel ook onder de werking van artikel 7:265 BW. Zowel in artikel 7:260 BW als in artikel 7:255 BW staat vermeld dat partijen de Huurcommissie kunnen raadplegen, maar niet dat ze deze moeten raadplegen.

Ten behoeve geliberaliseerde huurovereenkomsten is door de werking van artikel 7:255a BW en artikel 15a UHW ingevolge de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde woonruimte wegens renovatie tijdelijk (voor 3 jaar vanaf 1 mei 2021) gereguleerd. In verband met deze huurverhoging kan de Huurcommissie ook ingeschakeld worden door de geliberaliseerde huurder. Het verschil in de beoordeling door de Huurcommissie is onder meer gelegen in het ontbreken van een maximum huurprijs bij geliberaliseerde huur. Naast berekening van maandelijkse last, die door de verhuurder in rekening gebracht kan worden wegens de voorgestelde renovatie, is er voor de geliberaliseerde huurder geen veiligheidsklep in de vorm van een maximum huurprijs de maximaal aan de niet-geliberaliseerde huurder in rekening gebracht kan worden.

Volgens Tekst en Commentaar zal de huurder bij een geschil over (de hoogte van) de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten ook bij de kantonrechter een verklaring voor recht kunnen vorderen van hetgeen zijn betalingsverplichting met betrekking tot de servicekosten is en terugbetaling vorderen van hetgeen hij te veel heeft betaald. Dit houdt in dat de betalingsverplichting tussen partijen vast moet staan zonder dat er ingewikkelde berekeningen gemaakt moeten worden. Bij artikel 7:255 BW gaat het om het maken van een berekening.
Dus in beginsel moeten partijen langs de Huurcommissie, tenzij de vraag zonder berekeningen kan worden beantwoord en partijen ook niet verschillen van mening over het bedrag.
In het kader van een huurverhogingsvoorstel geldt op grond van artikel 7:253 lid 2 BW immers hetzelfde: een procedure over de redelijkheid van een huurverhogingsvoorstel kan in eerste instantie alleen aan de Huurcommissie worden voorgelegd. De zaak kan niet aan de kantonrechter worden voorgelegd. In deze zaken moet doorgaans ook een berekening worden gemaakt als het gaat om een vaststelling op basis van woningwaarderingsstelsel. Daarnaast geldt voor de zaken voor wat betreft de bezwaren tegen de inkomensafhankelijke verhoging dat dit bulkzaken zijn. Bij dát soort zaken kun je zelfs geen klein promillage gebruiken van partijen die het toch rechtstreeks via de kantonrechter proberen, want dan wordt de rechtbank te zwaar belast met dit soort zaken. Daarom kan de huurder voor dit soort zaken ook niet de rechtbank rechtstreeks benaderen.

Als er op grond van artikel 7:220 lid 2 BW in een individuele renovatie of een renovatieproject van minder dan tien woningen door de verhuurder een procedure is gestart, wegens afwijzing van het voorstel door de huurders, dan heeft de rechter zich eerder uitgelaten over de redelijkheid van het voorstel over zowel de huurprijs als de voorzieningen. Deze huurder komt dan niet meer toe aan de mogelijkheid van artikel 7:255 lid 2 BW.

Geliberaliseerde woonruimte
Voor de huurder van geliberaliseerde woonruimte geldt artikel 7:255a BW en artikel 15a UHW. Deze huurder kan dus na overeenstemming over de hoogte van de gewijzigde huurprijs ook terugkomen op het redelijke voorstel wat betreft de overeengekomen huurprijs.  Deze artikelen doorbreken de contractsvrijheid die in beginsel tussen partijen geldt. Ik heb hierboven ook al naar de gewijzigde regeling verwezen. Voor het geval de lezer ergens in de boven weergeven tekst blijft hangen zou er een verkeerd beeld kunnen ontstaan over de positie van de geliberaliseerde huurder. Ik laat de oorspronkelijke opzet van de tekst staan, die was gericht op de bescherming van de niet-geliberaliseerde huurder en de contractvrijheid met betrekking tot de geliberaliseerde huurder. Ik heb er geen behoefte door de gehele opzet van dit onderdeel om te gooien, terwijl deze regeling over 3 jaar weer teruggedraaid zal dienen te worden.

De huurder van geliberaliseerde woonruimte moest zijn bezwaren bij de rechtbank, civiele griffie, kantonzaken, kenbaar maken binnen de in artikel 7:220 lid 3 BW genoemde termijn als meer dan 70% van de huurders heeft ingestemd met het renovatievoorstel. Op grond van artikel 7:247 BW is vanaf 1 mei 2021 onder meer artikel 7:255a BW voor geliberaliseerde woonruimte van toepassing verklaard. Voor de huurder van geliberaliseerde woonruimte staat er vanaf 1 mei 2021 een mogelijkheid open om na de renovatiewerkzaamheden alsnog de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs te laten toetsen door de Huurcommissie. Dit is mogelijk op basis van artikel 7:255a BW en artikel 15a UHW.