FAQ Huurbetaling / huurachterstand

Laatst bijgewerkt op 2018-04-23 om 20:45:13

Huurder betaalt enkele maanden de huur niet. De huurder is gedagvaard. De verhuurder vordert ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van het gehuurde. Wat kan de huurder daartegen doen?

De huurachterstand vóór de eerst diende zittingsdag te betalen, of als dit niet mogelijk is de rechter (om tijd te rekken) verzoeken alsnog binnen een maand na het vonnis aan zijn verplichtingen te mogen voldoen.

Hoeveel maanden huurachterstand moet de huurder minmaal hebben opgebouwd om bij de rechter ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen te krijgen?

Minimaal drie maanden huurachterstand. Dit is anders als er sprake is van herhaaldelijk toerekenbaar tekortschieten door de huurder.

Kan de huur ook worden beëindigd als de huurder herhaaldelijk nalatig is gebleven Bijvoorbeeld altijd te laat betalen van de huur, het niet betalen van de huurverhoging?

Ja. De verhuurder zal dan wel aan moeten tonen dat hij de huurder enkele malen gedurende een jaar op zijn verplichtingen heeft gewezen.

Wat te doen als de huurder de huur niet betaalt?

Het is dan verstandig de incasso van de vordering aan een deurwaarder uit handen te geven. Deze kan de dagvaarding opstellen en het vonnis executeren. Maak vooraf duidelijke afspraken over de kosten, want deze kunnen aardig oplopen als het gehuurde moet worden ontruimd (€ 1500,00 tot € 2000,00 is mogelijk). Als de huurder geen verhaal biedt en/of met de Noorderzon is vertrokken, dan zullen de kosten bij de opdrachtgever in rekening worden gebracht.

Overweging ontruiming bij incassoprocedure

Laatst bijgewerkt op 2018-09-13 om 22:20:15

De verhuurder heeft de mogelijkheid om bij het onbetaald blijven van de huur een procedure ter incasso van de huurpenningen te starten. Een combinatie van een procedure tot invordering van de huurpenningen en ontruiming van het gehuurde wordt vaak gestart als de huurder een huurachterstand heeft opgebouwd van meer dan drie maanden.

Hoewel het soms aanlokkelijk lijkt om de huurder die een huurachterstand heeft opgebouwd eigenhandig uit het gehuurde te zetten, is dit toch niet volgens de wet toegestaan. Over een dergelijke situatie werd in hoger beroep in kort geding door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch beslist in haar arrest van 11 april 2017 ( ECLI:NL:GHSHE:2017:1578 ).
Het ging hier om een verhuurde kamer, waarbij tijdens de huurperiode een huurachterstand was ontstaan. In deze zaak had de verhuurder de sloten vervangen nadat er een huurachterstand was ontstaan. Na een uitspraak in eerste aanleg was de kamer aan een andere huurder verhuurd.

In hoger beroep wordt door het hof vastgesteld dat als het gehuurde tussentijds is verhuurd aan een derde, de verhuurder redelijkerwijs niet kan voldoen aan een eventuele veroordeling om de kamer weer aan de huurder beschikbaar te stellen. Bij deze stand van zaken achtte het hof een vordering om het gehuurde ter beschikking te stellen niet toewijsbaar.
De verhuurder was wél tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Uit de in deze procedure weergegeven feiten bleek onvoldoende dat partijen in onderling overleg hebben ingestemd met huurbeëindiging.
Een huurachterstand van drie maanden rechtvaardigt weliswaar ontbinding van de overeenkomst, maar rechtvaardigt niet het door een verhuurder op eigen houtje vervangen van de sloten van het gehuurde en het vervolgens weigeren om het gehuurde nog langer aan de huurder ter beschikking te stellen. Volgens dwingend recht kan een huurovereenkomst ter zake woonruimte immers op grond van artikel 7:231 BW niet wegens een tekortkoming van de huurder buitengerechtelijk worden ontbonden door de verhuurder. Ontbinding van de huurovereenkomst op die grond kan alleen door de rechter plaatsvinden.
Een beroep op opschorting van de verplichtingen om het gehuurde gedurende de huurachterstand ter beschikking te stellen gaat ook niet op. Aan een verhuurder komt, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, in beginsel geen beroep op een opschortingsrecht toe ten aanzien van zijn hoofdverplichting om het gehuurde aan de huurder ter beschikking te stellen. Immers als pressiemiddel om de huurder alsnog zijn verplichtingen te doen nakomen, schiet de opschorting haar doel voorbij: zou de huurder alsnog nakomen, dan kan de verhuurder zijn verplichting om het gehuurde ter beschikking te stellen in ieder geval voor het verleden niet meer nakomen. De opschorting van de nakoming van de terbeschikkingstellingverplichting komt bovendien feitelijk neer op een feitelijke executie vooruitlopend op het rechterlijk oordeel, hetgeen evenmin in overeenstemming met de ratio van artikel 7:231 BW is.
Een dergelijk argument werd ook door de rechtbank Arnhem, kantonzaken, van 9 november 2005  noot 15 toegepast in het kader van opschorting van herstelverplichtingen van gebreken aan het gehuurde.
Ook hier werd door de rechtbank geoordeeld dat het kenmerk van een opschortingsrecht is dat de schuldenaar alsnog aan zijn verplichtingen dient te voldoen als de ander alsnog zijn verplichtingen nakomt. Volgens de kantonrechter stond ook hier het karakter van de duurovereenkomst opschorting van de herstelverplichting in de weg. Ook hier zou de verhuurder zijn verplichting tot verschaffing van het huurgenot voor het verleden niet meer kunnen nakomen als de huurder alsnog de huur zou betalen.

De verhuurder zal pas ontbinding en ontruiming van het gehuurde kunnen vorderen nadat er een huurachterstand van tenminste een periode van drie maanden is ontstaan. Binnen die periode van drie maanden zal de verhuurder de keuze hebben: óf de huurder in een procedure betrekken voor een huurachterstand van minder dan drie maanden, waarbij slechts het doel het innen van de achterstallige huur is, óf af te wachten tot drie maanden zijn verstreken waarna een ontruimingsprocedure kan worden gestart. Bij het starten van een incassoprocedure binnen de drie maanden blijft het gevaar aanwezig dat de verhuurder achter de feiten aan loopt.

Bij een procedure die in een verstekvonnis eindigt zal de eis niet kunnen worden verhoogd, zodat de huurder naast hetgeen waartoe hij wordt veroordeeld weer een huurachterstand kan hebben opgebouwd. Als de indruk bestaat dat de huurder niet langer in staat is om de huur op te brengen is het vaak verstandiger af te wachten totdat de huurder een huurachterstand van drie maanden heeft opgebouwd, waarna de ontbindingsprocedure kan worden gestart. Het is niet verstandig om de huur in het kader van de huurachterstand op te zeggen, omdat de huur dan slechts kan worden beëindigd met inachtneming van de voorgeschreven opzeggingstermijnen.

Een ontruimingsprocedure kan door de verhuurder ook worden gestart als er sprake is van herhaaldelijk toerekenbaar tekortschieten in de nakoming door de huurder van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Een betalingsachterstand van tenminste drie maanden is dan niet noodzakelijk ter onderbouwing van een ontruimingsprocedure. Als de verhuurder een ontruimingsvonnis heeft gekregen, dan verliest dit ontruimingsvonnis volgens de rechtbank Oost-Brabant, kantonzaken ‘s-Hertogenbosch, van 16 maart 2011 ( ECLI:NL:RBSHE:2011:BP8058 ) haar kracht indien de huurder volledig heeft betaald en de verhuurder om die reden van ontruiming heeft afgezien. Als er na verkrijging van een vonnis een betalingsregeling met een huurder is gesloten onder voorwaarde dat de ontruiming alsnog plaats zou vinden bij het niet nakomen van de betalingsregeling, dan is de verhuurder na verloop van enige jaren na het wijzen van het vonnis nog steeds bevoegd de ontruiming te starten als de huurder zijn betalingsverplichting niet goed nakomt. Deze situatie deed zich voor in deze uitspraak. De verhuurder stelde huurder in de gelegenheid de betalingsachterstand zoals vermeld in dit vonnis te voldoen voor een bepaalde datum waarna geen ontruiming zou volgen. Huurder betaalde binnen deze termijn. Er werd niet ontruimd. Enige tijd later ontstond er weer een huurachterstand en ging de verhuurder over tot de executie van het (eerdere) ontruimingsvonnis. De kantonrechter oordeelde dat het ontruimingsvonnis niet meer regelmatig jegens huurder ten uitvoer gelegd kon worden, aangezien de grond waarop het bevel tot ontruiming rustte (de ten tijde van het vonnis bestaande huurschuld) was komen te vervallen. Indien de huurder volledig heeft betaald en de verhuurder om die reden van ontruiming heeft afgezien, heeft het ontruimingsvonnis zijn kracht verloren. De kantonrechter was ten overvloede van oordeel dat dit wellicht anders had kunnen zijn indien de verhuurder een uitdrukkelijk voorbehoud had gemaakt voor het geval na betaling van de achterstand weer een nieuwe huurachterstand zou ontstaan, doch een dergelijk voorbehoud was niet gemaakt.

De huurder schiet herhaaldelijk te kort
Het herhaaldelijk tekortschieten van de huurder kan onder meer bestaan uit het aantoonbaar gedurende een bepaalde periode (minimaal een jaar) te laat betalen van de huur ondanks verzoeken van de verhuurder om de huur tijdig te betalen. Als de verhuurder al eerder de huurder in het kader van een huurachterstand in een procedure heeft betrokken, dan is het mogelijk de huurder in een ontruimingprocedure te betrekken ook als de huurachterstand daar strikt genomen niet voldoende hoog voor is. Het hof te ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats te ‘s-Hertogenbosch, heeft in hoger beroep in haar arrest van 16 augustus 2011 ( LJN: BR6656, gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, MHD 200.066.828 ) beslist dat het gedurende lange tijd in strijd met de bepalingen in de algemene voorwaarden structureel te laat betalen van de huurpenningen een tekortkoming op kan leveren die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Dit geldt eens te meer als er eerder procedures tegen de huurders zijn gevoerd wegens betalingsachterstanden. Voorts was het hof van mening dat het inlopen van een huurachterstand in de loop van een procedure niet het karakter van de tekortkoming van te laat betaalde huurtermijnen ontneemt.

In deze zaak was door de gemachtigde van de huurders beroep gedaan op een belangenafweging. In het hoofdstuk “De ontbinding van overeenkomsten” is gewezen dat in het kader van een ontbinding een afweging van belangen in beginsel geen rol speelt. Het gaat er bij deze actie om of de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt. De redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) kan als laatste redmiddel in schrijnende gevallen een rem op de ontbinding zetten, doch hier moet terughoudend mee worden omgegaan. Het is niet de bedoeling dat door de werking van laatstgenoemd artikel alsnog een belangenafweging standaard wordt ingebouwd. De rechter is overigens vrij om een beroep op de redelijkheid en billijkheid te passeren.

Verschil benadering woonruimte/ bedrijfsruimte
De afweging om een ontruimingsprocedure te starten kan voor de verhuurder van een woning anders zijn dan van de verhuurder van bedrijfsruimte. In het algemeen is er sprake van woningnood en zal de verhuurder van woonruimte er verstandig aan doen om een slecht betalende huurder voor een goed betalende huurder in te ruilen. Dit geldt eens te meer als de huurder financieel zo slecht bij kas zit dat ontbinding van de huurovereenkomst op langere termijn onvermijdelijk wordt. In dat laatste geval zal de verhuurder na ontruiming van de huurder misschien de huurder uit het oog verliezen. De bronnen van inkomsten zijn vaak ondoorzichtig. Het valt dan te verwachten dat de verhuurder dan toch een bepaald bedrag als oninbaar af moet boeken. Daar valt overeen te komen als de huurachterstand niet al te hoog is opgelopen en de verhuurder inmiddels een nieuwe betrouwbare huurder heeft.

Voor de verhuurder van bedrijfsruimte ligt de beslissing om de huur te laten beëindigen vaak iets lastiger. Los van de dwingendrechtelijke bepalingen van winkelruimte (huurperiode luidt 2 x 5 jaar) wordt een huurovereenkomst van bedrijfsruimte vaak voor meerdere jaren gesloten. Een vervangende huurder is vaak niet makkelijk te vinden.

Nu wordt vaak wel de huur als schadevergoeding tot het einde van de huurperiode gevorderd, maar incasso van deze vordering is vaak een illusie als er sprake is van een vennootschap als huurder, waarop verhaal niet makkelijk valt te halen. Een huurder is bij het beëindigen van de huurovereenkomst bovendien vaak niet meer te traceren. Verder zal door het beëindigen van de huurovereenkomst vaak de mogelijkheid van het drijven van een onderneming onderuit worden gehaald, zodat de onderneming wel ten onder moet gaan aan schulden. Vaak is het in dit licht bezien vaak niet zo handig om een huurovereenkomst te beëindigen, maar is het verstandiger om telkens voor de achterstallige huurtermijnen de huurder te laten veroordelen tot betaling van de achterstand en vervolgens de vordering op de nalatige huurder te verhalen. Uiteraard zal het op een zeker moment echt niet meer gaan en zal de huurovereenkomst met de nalatige huurder tussentijds moeten worden beëindigd door het starten van een ontbindingsprocedure.

 

Introductie huurincasso – De aanmaning

Laatst bijgewerkt op 2018-09-13 om 22:20:27

Als in het huurcontract een uiterste betaaldatum voor betaling van de huur is afgesproken dan verkeert de huurder door het onbetaald laten van de huur in toestand van verzuim. Betaling van huur is dan een fatale termijn. Als in het huurcontract is overeengekomen dat de huur telkens de eerste van de maand betaald moet worden, dan verkeert de huurder van rechtswege in verzuim als de huur niet op het overeengekomen tijdstip wordt betaald. Er hoeft dan geen ingebrekestelling te worden verstuurd.

In de uitspraak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011 ( LJN: BQ1825, Hoge Raad, 09/03782 ), dat werd afgedaan opgrond van artikel 81 RO (de in het middel aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden) had het hof beslist dat het de huurder, die geruime tijd de huur had opgeschort, duidelijk moest zijn dat verdere vertragingen in de huurbetaling niet (meer) werden geaccepteerd. Onder deze omstandigheden kon van de verhuurder niet worden verwacht dat er nog een waarschuwing (aanmaning) bij het onbetaald laten van de huur naar de huurder gestuurd zou moeten worden, waarin de huurder op de consequenties van het onbetaald laten van de huur zou worden gewezen.

Mr. Huydecoper omarmt deze handelwijze van het hof in zijn conclusie bij dit arrest en voegt er aan toe dat de door het hof weergegeven gedachte in het verlengde van artikel 6:83 aanhef onder a BW besloten ligt. Volgens dit laatste artikel verkeert de partij die moet presteren in verzuim zonder ingebrekestelling als een bepaalde vastgestelde overeengekomen betalingstermijn is verstreken zonder dat betaling is verricht. De huur die de eerste van de maand betaald dient te worden, geeft hiervan een voorbeeld.

Een aanmaning is dan eigenlijk niet nodig om de huurder op zijn betalingsverplichtingen te wijzen. In sommige huurcontracten staat dat de verhuurder de huurder van het gebrek door aangetekende post op de hoogte moet brengen. Ook als de huurder door overschrijding van de contractueel overeengekomen betalingstermijn in verzuim is komen te verkeren is voor alle duidelijkheid naar de huurder toe altijd aan te bevelen om de huurder een aanmaning te sturen alvorens verdere actie te ondernemen. Het niet versturen van een aanmaning kan consequenties hebben voor toewijzen van de incassokosten.
In sommige huurcontracten staat dat de verhuurder de huurder van het gebrek door aangetekende post op de hoogte moet brengen. Het is voor alle duidelijkheid naar de huurder toe altijd aan te bevelen om de huurder een aanmaning te sturen alvorens verdere actie te ondernemen.

Het is niet verstandig om de huur in het kader van de huurachterstand op te zeggen, omdat de huur dan slechts kan worden beëindigd met inachtneming van de voorgeschreven opzeggingstermijn. (zie voor de opzeggingstermijnen van de woningen en bedrijfsruimte respectievelijke de hoofdstukken: De opzegging van woningen en De Huuropzegging van bedrijfsruimte).

Gezien het vorenstaande kan het geen kwaad de huurder in de tweede maand van de huurachterstand een herinnering te sturen als betaling achterwege is gebleven.

Aangezien in de meeste huurcontracten de eerste van de maand als peildatum voor de huurbetaling staat vermeld kan de verhuurder de tweede week van de derde maand waarop betaling van de huur achterwege is gebleven de ontruimingsprocedure starten. Het is verstandig de tiende dag van de derde maand af te wachten. Mocht de huurder toch nog betaling van een achterstallige huurtermijn voldoen, dan bestaat er een huurachterstand van twee maanden. Twee maanden huurachterstand is niet voldoende om een ontbindingsprocedure met succes af te ronden, tenzij er sprake is van herhaaldelijk tekort schieten door de huurder.

Verjaring
Huurvorderingen verjaren naar ommekomst van vijf jaar na aanvang van de dag volgend op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Een huurder kan een beroep op verjaring van de vordering doen als de verhuurder gedurende een termijn van vijf jaar na het opeisbaar worden van de vordering geen stuitingshandeling heeft verricht en/of een procedure aanhangig heeft gemaakt. Dit is ook bevestigd in een vonnis van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht van 7 april 2010 (LJN: BM2323, sector kanton Rechtbank Maastricht, 347166 CV EXPL 09-3610 ).

Huurachterstand

Laatst bijgewerkt op 2024-01-06 om 22:59:52

De verhuurder zal in de regel pas een kansrijke vordering tot ontbinding en ontruiming van het gehuurde kunnen instellen nadat er een huurachterstand van tenminste drie maanden is ontstaan. Verder is het mogelijk ook een ontbinding van de overeenkomst en een ontruiming van het gehuurde te bewerkstelligen als de verhuurder stelselmatig de huur te laat heeft betaald en er geen andere omstandigheden kunnen worden aangetoond die beroep op de tenzij-bepaling in artikel 6:265 BW rechtvaardigt. Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 18 april 2023 (ECLI:NL:GHSHE:2023:1245) beslist dat, hoewel inmiddels geen sprake meer was van een huurachterstand, het stelselmatig onvolledige en/of te laat betalen een tekortkoming oplevert die de ontruiming van de huurovereenkomst rechtvaardigt.  Het ging hier kennelijk om het onbetaald laten van de indexering over een langere periode (2014-2020). Het hier om een huurachterstand van ongeveer € 20.000. De huurder had nog betoogd dat zij haar verzuim had gezuiverd door betaling van de achterstallige huurpenningen alsnog te realiseren. Daarmee miskende de huurder volgens het hof dat met betaling van de huurachterstand de structurele tekortkoming in de op de huurder rustende verplichting de volledige huurprijs bij vooruitbetaling te voldoen (artikel 2 lid 1 van de huurovereenkomst) niet ongedaan wordt gemaakt.

Nu de huurder op grond van artikel 6:83 aanhef en onder a BW in verzuim verkeert, wordt in beginsel voldaan aan de vereisten voor ontbinding van de huurovereenkomst. Voorts ligt de vraag voor of de tenzij-bepaling van artikel 6:265 BW noopt tot een andere uitkomst. Het hof was ook van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden  (zie r.o. 2.19 tot en met 2.20) geen reden boden om de tenzij-regel als genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1810) toe te passen. Zie meer informatie over dit laatstgenoemde arrest in het onderdeel: “Rechtsgronden die beschikbaar zijn ten behoeve van de ontbindingsactie“.

Dit arrest lag in het verlengde van het eerder gewezen arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 januari 2002 (ECLI:NL:PHR:2002:AD4925, Schwarz/Gnjatovic)  geoordeeld dat een te late betaling van de huur ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigde.  De rechtbank had eerst overwogen dat de achterstand de ontbinding niet rechtvaardigde, omdat gesteld noch gebleken was dat de huurder deugdelijk in gebreke was gesteld of op andere wijze in verzuim was geraakt. Deze gronden konden naar het oordeel van de rechtbank dus niet tot ontbinding van de huurovereenkomst leiden. Naar het oordeel van de Hoge Raad was de rechtbank een onjuist standpunt ingenomen. Het gaat hier immers om een huurovereenkomst, die voor beide partijen voortdurende verplichtingen inhoudt. Indien een partij is tekortgeschoten in de nakoming van een dergelijke verplichting, kan deze weliswaar in de toekomst alsnog worden nagekomen, maar daarmee wordt de tekortkoming in het verleden niet ongedaan gemaakt en wat deze tekortkoming betreft is nakoming dan ook niet meer mogelijk. Hetzelfde geldt met betrekking tot het tekortschieten in de nakoming van verplichtingen om niet te doen. Dit een en ander brengt mee dat ontbinding mogelijk is ook zonder dat sprake is van een ingebrekestelling. Dit blijkt ook uit het gestelde in artikel 6:83 onder a BW waaruit blijkt dat verzuim zonder ingebrekestelling intreedt: “wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft”.

Bij geen herhaaldelijk tekortschieten moet er in beginsel sprake zijn van een huurachterstand van minimaal drie maanden huur.  De minimale eis van de huurachterstand van drie maanden volgt uit de wettelijke vereiste van proportionaliteit waaraan een ontbindingsactie dient te voldoen (zie algemene eisen aan de ontbindingsactie, zoals in dit hoofdstuk weergegeven).

Dat het geen wet van Meden en Perzen is dat de huurovereenkomst ontbonden kan worden en ontruimd kan worden als er tenminste sprake is van een huurachterstand van 3 maanden blijkt uit een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 31 juli 2023 (ECLI:NL:RBNNE:2023:3178). Het betreft hier een kortgeding, zodat in deze procedure de overeenkomst niet ontbonden kon worden. De rechter moet in deze procedure echter wel een beoordeling kunnen geven welke uitkomst deze casus in een bodemprocedure zou kunnen hebben. Als er verwacht wordt dat in een bodemprocedure verwacht wordt dat de overeenkomst ontbonden zal kunnen worden, dan kan de rechter vooruitlopend op deze procedure de ontruiming in de kortgeding procedure uitspreken.

In deze zaak was door de huurder ter zitting verklaard dat er twee huurtermijnen waren betaald van de vier maanden achterstand. Er zouden volgens de huurder nog maar twee maanden huurachterstand openstaan. De huurder meende door dit argument de ontbinding en de ontruiming af te kunnen wenden vanwege de gestelde achterstand van twee maanden. De huurder mikte kennelijk op de “tenzij bepaling” in artikel 6:265 BW inhoudende dat het tekortschieten niet voldoende zou zijn om de ontbinding te rechtvaardigen.

De rechter kon tijdens de procedure niet verifiëren of er inderdaad al twee maanden huurkorting was betaald, waardoor er nog twee maanden huur open zou staan. Ook al zou er nog maar twee maanden huur open staan, dan is het volgens de rechter toch nog mogelijk om de ontruiming van het gehuurde toe te wijzen vooruitlopend op een ontbinding van de overeenkomst.

De kantonrechter was echter van oordeel dat hoewel doorgaan aangenomen wordt dat een huurachterstand van minder dan drie maanden van te geringe betekenis is om de ontbinding van de huurovereenkomst met de daaraan verbonden ontruiming van het gehuurde te rechtvaardigen, betekent dit naar het oordeel van de kantonrechter niet dat de omstandigheid dat sprake is van een achterstand van minder dan drie maanden een ontbinding per definitie niet rechtvaardigt, en evenmin dat er geen andere factoren zijn die aanleiding geven voor een vordering tot ontruiming. Dit sluit aan op het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1810). Het is naar het oordeel van de Hoge Raad van belang dat de rechter zal moeten beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden. Dus ook als er geen uitdrukkelijk beroep op de “tenzij regel” wordt gedaan, zal de rechter toch bij haar beslissing rekening moeten houden met alle omstandigheden die haar bekend zijn om zo een afweging te maken of de ontbinding gerechtvaardigd is.

Omstandigheden die de rechter er toe brachten om  de ontruiming uit te spreken waren onder meer:

  • De huurder heeft het betalen van huur achterwege gelaten, wat een fundamentele verplichting van de huurder is;
  • Nadat de verhuurder meerdere malen met de huurder in contact is getreden over de huurachterstand, heeft de huurder niets van zich laten hoen;
  • De huurder heeft ter zitting slechts gesteld twee maanden huur te hebben betaald, terwijl de huurder geen toezeggingen heeft kunnen doen over betaling van de resterende huurachterstand.

De kantonrechter achtte vanwege deze omstandigheden ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd. Het is dus afhankelijk van de omstandigheden dat een vordering tot ontruiming kan worden toegewezen ook als er sprake is van een huurachterstand van minder dan drie maanden.

In beginsel is iedere tekortkoming voldoende voor ontbinding van de overeenkomst, tenzij er sprake is van een zo weinig ernstige tekortkoming dat deze de ontbinding niet rechtvaardigt. Er mag geen sprake zijn van een ondergeschikte tekortkoming. Een huurachterstand van tenminste drie maanden wordt als een tekortkoming beschouwd, die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Het is niet verstandig om de huur in het kader van de huurachterstand op te zeggen, omdat de huur dan slechts kan worden beëindigd met inachtneming van de voorgeschreven termijnen van opzegging (voor woon- en bedrijfsruimte).Als de huurovereenkomst tussentijds wordt ontbonden en er is sprake van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, dan is het mogelijk de gederfde huur tot het einde van de huurperiode op grond van artikel 6:277 BW als gevolgschade te vorderen tot het moment dat de gehuurde ruimte weer wordt verhuurd. De omvang van deze schade dient te worden vastgesteld door met elkaar te vergelijken, enerzijds, de hypothetische situatie waarin verhuurder zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming door huurder van de overeenkomst en, anderzijds, de feitelijke situatie waarin verhuurder na ontbinding van de overeenkomst verkeert (HR 10 juli 2009, LJN: BI3402). Als de schuldenaar tekort is geschoten aan zijn verplichtingen uit deze overeenkomst en het tekortschieten zodanig ernstig is dat dit ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt, dan kan de overeenkomst worden ontbonden. Dit geldt ook als het tekortschieten de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Eerder in dit hoofdstuk heb ik al vermeld dat voor de schadeclaim de toerekenbaarheid aan de schuldenaar wel van belang is. Een schadeclaim kan in beginsel niet ten laste van de schuldenaar worden gebracht als het tekortschieten de schuldenaar niet kan worden verweten (zie artikel 6:277 lid 2 BW). Voor het huurrecht zal dit in de meest voorkomende en de hierna te noemen redenen van ontbinding van de overeenkomst niet van toepassing zijn, omdat het tekortschieten met betrekking tot deze ontbindingsgronden de nalatige partij doorgaans wel toegerekend kan worden. Zo geldt voor een betalingsachterstand dat dit naar verkeersopvatting voor rekening van de huurder komt ook als deze buiten zijn schuld in betalingsonvermogen is geraakt.
Als in het huurcontract voor bedrijfsruimte een mogelijkheid tot verlenging van de huurperiode is opgenomen, dan geldt ten aanzien van deze mogelijkheid tot verlenging niet dat er zonder meer van kan worden uitgegaan dat de huurovereenkomst daadwerkelijk zou zijn voortgezet na het verstrijken van de overeengekomen huurperiode.
De verhuurder zal in dat geval dienen te bewijzen dat verlenging plaats zou hebben gevonden. Dat is bijvoorbeeld mogelijk als de periode waarbinnen de overeenkomst opgezegd zou dienen te worden is verstreken, waardoor de overeenkomst op grond van een verlengingsbeding verlengd zou worden.
Voor woonruimte geldt dat verlenging van de overeenkomst voor bepaalde tijd niet mogelijk is, tenzij er sprake is van verhuring op grond van de Leegstandwet of er sprake van verhuring van woonruimte voor korte duur (zie het hoofdstuk: Huurovereenkomst voor bepaalde- en onbepaalde duur). Verlenging van een huurovereenkomst woonruimte leidt er in andere gevallen doorgaans toe dat deze overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt verlengd.

Als er een vordering op grond van artikel 277 BW wordt ingesteld, dan kan niet de wettelijke handelsrente worden gevorderd, omdat artikel 119a BW niet van toepassing is (Kamerstukken II 2001-2002, 28239, nr. 3). Wel kan de wettelijke rente van een schadevergoedingsactie op een dergelijke vordering op grond van artikel 119 BW worden toegewezen. Het bovenstaande wordt uitgewerkt in het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 16 augustus 2011 LJN: BR5135, gerechtshof Leeuwarden, 200.070.606/01.

Als onderdeel van de schadeclaim bij de ontbinding van de overeenkomst van bedrijfsruimte kan de verhuurder ook na ontbinding van de overeenkomst van de huurder gemiste huur in de vorm van schade vorderen tot het einde van overeengekomen huurperiode. De deelvordering, die doorgaans een gedeelte van de ontbindingsactie uitmaakt betreft aldus een vordering van de gemiste huur in de vorm van schadevergoeding vanaf ontbinding van de huurovereenkomst tot het einde van de overeengekomen huurperiode. Er wordt in deze vordering doorgaans wel rekening gehouden met verhuring vanaf een bepaalde periode na ontbinding van de huurovereenkomst tot het einde van de oorspronkelijke huurperiode. Deze deelvordering kan er als volgt uitzien: schadevergoeding van een bedrag van € (voormalige maandhuur) per maand waarbij een gedeelte van een maand voor een volle maand wordt geteld, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de huurovereenkomst door de kantonrechter wordt ontbonden tot aan het tijdstip dat de verhuurder het gehuurde onder dezelfde voorwaarden aan een ander heeft verhuurd, echter ten hoogste tot de expiratiedatum van de schriftelijke huurovereenkomst, dan wel in het geval het gehuurde eerst na de expiratiedatum wordt ontruimd tot de ontruimingsdatum.
De kantonrechters gaan hier verschillend mee om. De ene rechter wijst een bepaalde schadevergoeding over een bepaalde periode toe, terwijl de andere rechter zijn vingers niet brandt aan vooraf toekenning van een bepaald schadebedrag. De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden kende in haar vonnis van 5 augustus 2008 ECLI:NL:RBNNE:2014:3778 het kader van deze claim een schadevergoeding vanwege voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst toe van een bedrag gelijk aan twee maanden huur, te rekenen vanaf de maand waarin de ontruiming had plaatsgevonden, doch niet meer dan de daadwerkelijk door de verhuurder te lijden schade ingeval van verhuur binnen twee maanden na de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden en voorts vergoeding van de overige – daadwerkelijk geleden – schade over de periode lopende vanaf twee maanden na de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden, nader op te maken bij staat.

Deze eerste procedure heeft de aansprakelijkheid dan vastgesteld. In de schadestaatprocedure kan niet meer gediscussieerd worden over de aansprakelijkheid van de schade door de voormalige huurder. Slechts de omvang van de schade alsmede enkele verweren met betrekking tot schadebeperking aan de zijde van de benadeelde kunnen aan bod komen. De voormalige huurder kan bijvoorbeeld stellen dat de verhuurder onvoldoende heeft gedaan om het voormalig gehuurde pand te verhuren. Als het gehuurde al is verhuurd en de verhuurder probeert dan alsnog extra opbrengst op zijn voormalige huurder te verhalen, dan zal die vordering worden afgewezen.

Onderstaand treft u een weergave aan van enige standpunten van de rechtspraak vanuit verschillende posities:

Zeer lage vordering/geen drie maanden huurachterstand
De rechtbank te ‘s-Gravenhage, sector kanton, locatie ‘s-Gravenhage wees in haar vonnis van 19 september 2007 LJN: BB7248,Sector kanton Rechtbank ‘s-Gravenhage, rolnr. 660014/07-8529 de vordering tot ontbinding en ontruiming van het gehuurde af, toen bleek dat de huurachterstand, in tegenstelling tot het in de dagvaarding gevorderde bedrag van bedrag € 2000.-, slechts € 1,40 beliep! De deurwaarder had kennelijk op de automatische piloot de procedure gestart zonder alle betalingen na te gaan. Uiteraard werd de eiser voor het instellen van zo’n onzinnige vordering veroordeeld in de proceskosten. Deze vordering is feitelijk gestrand op de “tenzij beperking” als genoemd het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018. (ECLI:NL:HR:2018:1810).

De rechtbank te ‘s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, wees in haar vonnis van 18 oktober 2007 LJN: BB7986,Sector kanton Rechtbank ‘s-Gravenhage, rolnr. 677333 \ CV EXPL 07-5204 de vordering tot ontbinding en ontruiming van het gehuurde af. De vordering was gebaseerd op herhaalde huurachterstand en op een huurachterstand van één maand huur. Gedurende de procedure was de stelling van de huurder door de verhuurder niet betwist dat de huurachterstand inmiddels was voldaan. De gevorderde huur werd daarom afgewezen.
Ten aanzien van de gevraagde ontbinding redeneert de rechter in rechtsoverweging 4.7 als volgt: “Mede gelet op het ontbreken van een sommatie van de zijde van verhuurder, is de wanprestatie van huurder- die per saldo neerkomt op het te laat betalen van de maand juni 2007 in combinatie met eerdere veroordelingen terzake van in totaal drie maanden huurachterstand – onvoldoende om thans een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen”.
Dit is toch op zijn minst een merkwaardig standpunt. In de procedure was immers gesteld dat de maandelijkse huurbetaling een contractuele verplichting betrof. Door het onbetaald laten van de huur, of het te laat betalen van de huur komt de huurder zonder ingebrekestelling in toestand van verzuim (zie hierboven het onderdeel: “verzuim zonder ingebrekestelling”). Voor het bereiken van de toestand van verzuim is dus geen sommatie nodig. Gezien het feit dat de huurder in het verleden wegens het onbetaald laten van de huur al eens was veroordeeld en de huurder nu weer in toestand van verzuim was gekomen, had de rechter ontbinding van de overeenkomst uit kunnen spreken wegens herhaaldelijk te kort schieten door de huurder (dit was ook in de dagvaarding gesteld).
Toch is dit resultaat wel bevredigend. Het is natuurlijk te gek voor woorden dat iemand één keer veroordeeld is voor een huurachterstand en nu vanwege één maand te laat betaalde huur ontruimd zou kunnen worden wegens herhaalde wanprestatie. Het ware zuiverder geweest als de rechter in dit vonnis alleen had beslist dat de tekortkoming ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigde zonder een verband te leggen met een niet gedane sommatie. Een voorbeeld van herhaalde betalingsachterstand en een ten tijde van de dagvaarding opgebouwde huurachterstand staat nader omschreven in de onder nader te noemen uitspraak: LJN: BB0948, Gerechtshof ‘s-Gravenhage , 06/624.

Koopoptie en betalingsachterstand
De casus die in het nu volgende aan de orde wordt gesteld, draait hier om: tussen huurder en verhuurder was een huurovereenkomst tot stand gekomen, waarin een koopoptie zat opgenomen. De koopoptie was tijdig ingeroepen. Tussen partijen was een discussie ontstaan over de koopprijs van het pand. De huurder vond dat sanering van de bodem invloed moest hebben op de koopprijs. De verhuurder was een andere mening toegedaan. Toen de huurder na de oorspronkelijke leveringsdatum geen huur en ook geen gebruiksvergoeding wenste te betalen, vorderde de verhuurder ontruiming van het gehuurde in kort geding bij de rechtbank.
Deze vordering werd afgewezen. De verhuurder ging na deze uitspraak bij het Hof in hoger beroep. De vordering werd opnieuw afgewezen. Het Hof oordeelde: in dit verband is van belang dat de koopoptie uit haar aard een voortgezet gebruik beoogt, aansluitend op het einde van de huur. Het bestaan van een geschil over de hoogte van de koopprijs kan huurder dit recht op voortgezet gebruik niet ontnemen. Reeds hierom kan de vordering tot ontruiming niet worden toegewezen. Daarbij neemt het Hof ook nog in overweging dat partijen als gevolg van het inroepen van de koopoptie, tot elkaar in een rechtsverhouding staan die wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Zolang het geschil omtrent de vaststelling van de door huurder te betalen koopprijs niet is opgelost, verzetten die redelijkheid en billijkheid zich ertegen dat huurder gedwongen wordt tot ontruiming. Huurder moet wel de over de maanden februari, maart en deels april 2007 gevorderde gebruiksvergoeding, gelijk aan de huur, voldoen aan verhuurder.

De verhuurder heeft daarop vervolgens een vordering tot ontruiming van het gehuurde ingediend bij de voorzieningenrechter van de sector kanton van de rechtbank Maastricht toen de vervallen termijnen na de termijnen waarvoor de huurder was veroordeeld onbetaald bleven. In de uitspraak van 26 juni 2008 van de voorzieningenrechter LJN: BD7398,Sector kanton Rechtbank Maastricht, 293258 CV EXPL 08-3881 besliste de voorzieningenrechter dat de “huurder” gebruiksvergoeding moest betalen gedurende de periode waarin deze na het einde van de huurovereenkomst het gebruik van het gehuurde heeft gehad. Het verbaasde de voorzieningenrechter dat beide partijen nog geen bodemprocedure waren gestart. De rechter besloot daarom aan de executiemogelijkheid ter zake van de betalingsverplichting de voorwaarde te stellen, dat de verhuurder een bodemprocedure omtrent het geschil over de koopprijs diende te starten.
Bij de verkoop van het gehuurde aan de huurder is het uiteraard niet de bedoeling dat het gebruik van het gehuurde door de huurder eindigt als er problemen in verband met de verkooptransactie ontstaan. De verhuurder kan daarom niet zonder meer ontruiming van het gehuurde vorderen bij het einde van de huurovereenkomst.

Herhaalde betalingsachterstanden/betalingsonvermogen
Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage wees in haar arrest van 23 november 2007 LJN: BC1187, Gerechtshof ‘s-Gravenhage , C06/249 in hoger beroep de vordering van de verhuurder tot ontruiming van een woning toe wegens herhaalde huurachterstand. De huurder erkende de huurachterstand op te hebben laten lopen. De huurder stelde echter onder meer dat hij niet zijn verplichtingen had kunnen voldoen door namens de verhuurder en andere schuldeisers gelegde loonbeslagen. Het Hof achtte dit argument terecht niet valide. Betalingsonvermogen is immers geen geldige reden om de betalingsverplichting niet na te komen.

Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage wees in haar arrest van 15 juni 2007 LJN: BB0948, Gerechtshof ‘s-Gravenhage , 06/624 in hoger beroep de vordering van de verhuurder tot ontruiming van een woning toe wegens herhaalde huurachterstand en wegens de opgelopen huurachterstand van ettelijke maanden. Dit is een voorbeeld van herhaald tekortschieten. De huurder was immers in het verleden al tekort geschoten in betaling van huur. De achterstallige huur in deze procedure kon – gezien de openstaande termijnen – niet gaan om een vergissing, maar om structureel door de huurder niet voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. Dit is duidelijk een andere situatie dan boven reeds aangegeven onder kenmerk: LJN: BB7986, Sector kanton Rechtbank ‘s-Gravenhage, rolnr. 677333 \ CV EXPL 07-5204 .

Deze lijn wordt voortgezet door de rechtbank Noord-Holland. Door de rechtbank Noord-Holland werd in haar vonnis van 7 september 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2022:8016) een huurovereenkomst  met betrekking tot een bedrijfspand ontbonden en de ontruiming toegewezen omdat de huur vrijwel stelselmatig te laat wordt betaald. De huur bedroeg € 6.060,25 per maand. Op grond van de huurovereenkomst moest de huur voorafgaand aan de betreffende maand worden betaald. Sinds januari 2021 was de huurder haar betalingsverplichting uit de huurovereenkomst niet correct nagekomen door de huur niet tijdig en niet volledig te betalen. Na een aantal vergeefse betalingsverzoeken van de verhuurder, had de gemachtigde van de verhuurder de huurder gesommeerd om binnen zeven dagen een huurachterstand te voldoen van € 11.930,00, verhoogd met € 560,00 aan rente en kosten te voldoen. Ten tijde van het opstellen van de dagvaarding bedroeg de huurachterstand € 13.174,89. Na het uitbrengen van de dagvaarding had de huurder € 16.477,87 aan de verhuurder betaald.

De verhuurder legde aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de de huurder ernstig was  tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting uit de huurovereenkomst door de huur stelselmatig niet tijdig en niet volledig te betalen. Dat de huurder na het uitbrengen van de dagvaarding de huurachterstand, verhoogd met rente en kosten, volledig had betaald, maakte het tekortschieten van de huurder volgens de verhuurder niet ongedaan.

De rechter oordeelde als volgt: Vast staat dat de huurder ernstig is tekortgeschoten in de verplichting uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting om de huur tijdig te betalen. Hoewel in de huurovereenkomst is bepaald dat de huur per maand vooraf moet worden betaald, heeft de huurder op 17 maart 2021 de huurder erop moeten wijzen dat de huur over de maand maart 2021 nog niet was betaald. Bij e-mail van 8 april 2021 heeft de verhuurder de huurder erop gewezen dat de huur over de maanden maart 2021 en april 2021 nog niet was betaald. De huur over de maand april 2021 is uiteindelijk volledig betaald op 7 juni 2021. De huur over de maanden over de maanden oktober 2021 en november 2021 heeft de huurder pas na het uitbrengen van de dagvaarding betaald. Behalve de huur over februari 2022 had de huurder ook de huur over de maanden januari tot en met april 2022 niet vóór de eerste dag van die maanden betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter was de herhaalde, vrijwel structurele te late betaling van de huur een ernstige tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst en de daarmee gepaard gaande ontruiming in beginsel rechtvaardigde.

Deze uitspaak geeft aan dat ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van het gehuurde ook mogelijk is bij herhaald tekortschieten zonder dat er ten tijde van het schrijven van het vonnis nog drie maanden huur openstond. In de praktijk merk ik echter dat een rechter een dergelijk besluit toch niet vaal durft te nemen. Het is ook mogelijk dat de huurder een zodanig beroep op de “tenzij beperking” doet dat de ontruiming niet wordt uitgesproken. Zie voor de “tenzij beperking” het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1810).