Laatst bijgewerkt op 2024-01-14 om 13:52:02
Als partijen evenwel de bedoeling hebben gehad om een overeenkomst ex artikel 7:274 lid 2 BW te sluiten, dan komt het verschil in deze afzonderlijke constructies pas tot uitdrukking op het moment dat de verhuurder de huur tegen het einde van de overeengekomen periode wenst te beëindigen. Een verhuring die als een verhuring onder de diplomatenclausule kan worden gebracht, kan niet vallen onder overeenkomst voor korte tijd ex artikel 7:271 lid 1 BW. Als dat het geval zou zijn zouden verhuringen tot maximaal twee jaar in het kader van artikel 7:274 lid 2 BW overbodig worden. Dit lijkt mij niet de bedoeling. Dat geldt eens te meer nu artikel 7:228 lid 1 BW voor verhuringen ex artikel 7:274 lid 2 BW is uitgesloten. Bovendien zou het voor de verhuurder, die rekent op een bepaalde periode van verhuring wegens het verblijf in het buitenland, een nare verrassing zijn als de huurder tussentijds de huurovereenkomst zou mogen beëindigen. Dit druist dan duidelijk in tegen de aard van de verhuring ex artikel 7:274 lid 2 BW. Partijen kunnen de overeenkomst alleen opzeggen tegen het einde van de overeengekomen termijn onder de door de wet gestelde gronden van opzegging. Voor overeenkomsten, die onder artikel 7:274 lid 2 BW zijn gesloten, houdt dat in dat opgezegd kan worden tegen het einde van de overeengekomen termijn. Als de overeengekomen termijn is verstreken, dan wordt deze mogelijkheid van huurbeëindiging op grond van artikel 7:274 lid 1 sub b BW geblokkeerd.
Als een overeenkomst niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 7:274 lid 2 BW dan is er dus wel sprake van een overeenkomst voor bepaalde periode, maar kan de verhuurder deze overeenkomst niet beëindigen op grond van artikel 7:274 lid 1 sub b BW wegens de door de wet ingebouwde huurbescherming ten gunste van de huurder. Na het vestrijken van deze huurperiode wordt deze overeenkomst dus verlengd voor onbepaalde periode. Een en ander brengt met zich mee dat partijen wel kunnen besluiten dat zij binnen een bepaalde periode niet van elkaar af kunnen, ook als de overeenkomst niet voldoet aan de wettelijke eisen, waardoor de overeenkomst tegen het einde van de overeengekomen periode kan worden beëindigd.
De diplomatenclausule vanaf 1 juli 2016
In de regeling van artikel 7:274 lid 2 BW die tot en met juni 2016 gold, was deze manier van verhuring alleen mogelijk voor verhuring aan één huurder, waarbij verlenging van de overeengekomen termijn ook niet wettelijk was geregeld. Wanneer deze huurder vertrok kon op grond van de regeling die tot en met juni 2016 gold niet een aansluitende huurovereenkomst worden gesloten met een vervangende huurder. Aan artikel 7:274, tweede lid BW werd een zin toegevoegd die verduidelijkt dat ook een met een huurder aanvankelijk overeengekomen termijn voor de ontruiming tussentijds kan worden verlengd. Deze regel is dus met name van belang als de verhuurder de overeenkomst wenst te verlengen wegens een latere terugkeer naar het gehuurde dan oorspronkelijk gepland. Als de huurder geen behoefte heeft aan verlenging van deze termijn, dan kan de verhuurder dus beslissen een andere verhuring te starten.
In de regeling die tot en met juni 2016 van toepassing was werd immers gesproken van het opzeggen van de huur ten behoeve van ‘de verhuurder die zelf de vorige bewoner van de woonruimte is’ (artikel 7:274 lid 2 onderdeel b BW (oud) en over ‘de vorige huurder’ (artikel 7:274 lid 2 onderdeel c BW ).
Wanneer tussentijds aan een nieuwe tijdelijke huurder wordt verhuurd, dan is de verhuurder niet ‘de’ maar ‘een’ vorige bewoner en ‘de’ vorige huurder ‘een’ vorige huurder. De tekst van de wet werd dan ook in die zin aangepast zodat de woning bij afwezigheid van een eigenaar/huurder tussentijds aan meerdere opvolgende tussenhuurders kan worden verhuurd. Aan artikel 7:274, tweede lid, van het BW is voorts een zin toegevoegd die verduidelijkt dat ook een met een huurder aanvankelijk overeengekomen termijn voor de ontruiming tussentijds met wederzijds goedvinden kan worden verlengd Memorie van toelichting doorstroming huurmarkt 2015, pagina 14.
Om misbruik te voorkomen zal de verhuurder wel voldoende duidelijk moeten maken dat er sprake is van een tijdelijk gebruik door de huurder om redenen als genoemd in de artikel 7:274 lid 2 BW. Dat de huurder na verloop van de afgesproken termijn verplicht is het gehuurde te ontruimen op grond van artikel 7:274 lid 1 sub b BW bestaat dus alleen in drie limitatief opgesomde en strikt omschreven gevallen en als er in de huurovereenkomst een ontruimingsbeding staat opgenomen inhoudende dat de huurder de woning na ommekomst van de overeengekomen periode verlaat. Daarnaast bestaat uiteraard de mogelijkheid tot opzegging van de huurovereenkomst wegens het niet meer behoren tot een doelgroep (artikelen 7:274a BW-7:274f BW).
Bij het sluiten van de huurovereenkomst moet het de huurder bekend zijn gemaakt dat de huurovereenkomst kan worden beëindigd als de bedoelde omstandigheden tot het beëindigen van de huurovereenkomst zich voordoen. Zonder een dergelijk beding zal de verhuurder het gebruik van het gehuurde door de huurder niet met succes kunnen beëindigen bij verstrijken van de overeengekomen termijn. Noot 122
Het komt er op neer dat die gevallen als besproken in artikel 7:274 lid 2 BW zich voornamelijk concentreren op situaties waarin een particuliere verhuurder is betrokken, terwijl de huurbeëindiging wegens het niet meer behoren tot een doelgroep betrekking heeft op huurbeëindiging door een corporatie of door een commerciële verhuurder. Deze particuliere verhuurder wenst dan telkens vanwege persoonlijke omstandigheden de huur te beëindigen. Deze overeenkomsten worden dan doorgaans aangeduid met de benaming ‘tussenhuur’, ‘diplomatenovereenkomst’, ‘ontwikkelingshulpovereenkomst’. In de huurovereenkomst staat dan ook een vermeld dat de huurder bij het einde van de huurperiode ontruimd moet worden.
De drie gevallen lijken op elkaar, doch inhoudelijk verschillen deze situaties toch veel van elkaar. Het gaat dan om de volgende situaties:
- De verhuurder wenst zelf na een periode de woning weer te betrekken;
- De verhuurder wenst zelf een woning te betrekken waarin hij zelf niet eerder heeft gewoond;
- Een huurder van de verhuurder wenst na tijdelijke afwezigheid de woning weer te betrekken.
In de rechterlijke uitspraken staat het woord “betrekken” centraal. Dit betekent dat ander gebruik dan het bewonen van de woning door de verhuurder of zijn huurder geen geldige reden is om de huurovereenkomst te beëindigen (bijvoorbeeld: tijdelijke verhuur in afwachting van verkoop van de woning, of oplevering aan een derde) Noot 124.
Onder de regeling die vóór de op 1 juli 2016 ingevoerde wijziging van toepassing was, kon de woning slecht tijdelijk worden verhuurd aan één huurder. Er was dus slechts één tussenhuurder mogelijk. Door de gewijzigde regeling zijn meerdere tussenverhuringen mogelijk in het kader van deze regeling. De wet werd immers aangepast in dier voege dat als de woning aan een nieuwe tijdelijke huurder wordt verhuurd, de verhuurder niet als ‘de’ maar als ‘een’ vorige bewoner wordt aangemerkt. Daarnaast werd de formulering over de tijdelijke afwezigheid van de oorspronkelijke huurder gewijzigd in de hiernavolgende zin. In plaats van ‘de’ vorige huurder wordt ‘een’ vorige huurder genoemd. Deze andere formulering was nodig, omdat de verhuurder door de oude formulering slechts gerechtigd was na vertrek van de huurder zelf de woning weer te betrekken ook al zou de verhuurder door langer verblijf in het buitenland behoefte hebben aan een langere periode van verhuring van de woning. Door de nieuwe formulering van deze wettelijke regeling is de verhuring aan opvolgende huurders dus wél mogelijk. Aan artikel 7:274, tweede lid, van het BW werd voorts een zin toegevoegd die verduidelijkte dat ook een met een huurder aanvankelijk overeengekomen termijn voor de ontruiming tussentijds met wederzijds goedvinden kan worden verlengd.Memorie van toelichting doorstroming huurmarkt 2015, pagina 14.
Dit artikel geeft aan dat de overeenkomst die voor bepaalde tijd is gesloten slechts tegen het einde van de overeengekomen duur om redenen als genoemd in dit artikel kan worden beëindigd als wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in dit artikel. Is dit niet het geval, dan wordt de overeenkomst gecontinueerd voor onbepaalde periode. Artikel 7:274 lid 2 BW geeft geen definitie waaraan een overeenkomst voor bepaalde periode moet voldoen, doch geeft slechts aan dat opzegging door de verhuurder tegen het einde van deze periode niet mogelijk is als de overeenkomst niet voldoet aan de eisen die in deze bepaling staan vermeld.
Bij deze opzeggingsgrond dient nog bedacht te worden dat als de reden voor huuropzegging wél bestond bij aanvang van de huurovereenkomst, maar gedurende de overeengekomen huurperiode is komen te vervallen, de verhuurder wegens de geen belang-regel van artikel 7:274 lid 1 sub b BW niet meer gerechtigd is de huurovereenkomst te beëindigen. De beoordeling dient ex nunc plaats te vinden. De rechter dient de situatie dus te beoordelen vanuit de huidige toestand. Te denken valt aan de situatie dat de verhuurder die tijdelijk naar het buitenland meende te gaan een fantastische baan elders heeft gevonden en daardoor niet meer naar zijn woning terug wenst te keren en deze woning in de verkoop wenst te zetten. In een dergelijke situatie is dus een huurbeëindiging ex artikel 7:274 lid 1 sub b BW niet meer mogelijk. Dat de geen belang-regel een rol kan spelen bij de beoordeling van en huursituatie blijkt ook uit een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank te Haarlem van 11 juli 2007 ( ECLI:NL:RBHAA:2007:BA9689 ). In deze uitspraak deed de situatie zich voor dat de woning door een huurder tijdelijk was verhuurd aan een andere huurder. Gedurende de huurperiode beëindigde de oorspronkelijke huurder de huurovereenkomst. De verhuurder ging er vervolgens van uit dat de huidige huurder, die oorspronkelijk tijdelijk de woning bewoonde deze ook zou moeten ontruimen. Hier zou een beroep op artikel 7:274 lid 1 sub b BW afstuiten op de geen belang-regel.
De rechter benaderde deze situatie via een andere weg. De rechter was van oordeel dat huurbeëindiging niet zonder opzegging plaats kon vinden. Een dergelijk beding werd getroffen door de nietigheidsregel in artikel 7:271 lid 7 BW . De rechter was gezien deze situatie van oordeel dat hier zich geen overeenkomst ex artikel 7:232 lid 2 BW voordeed. Als een overeenkomst als bedoeld in het laatste artikel zich wel voor zou hebben gedaan, dan was een opzegging inderdaad niet noodzakelijk geweest. Aangezien de rechter oordeelde dat dit niet het geval was en ik in deze situatie van het oordeel van de rechter uit ga, zal in een andere huurrelatie de overeenkomst wel opgezegd dienen te worden. De rechter stelde voorts dat nu de oorspronkelijk huurder niet terug zou komen de huurder in de plaats van de vorige huurder zou treden. Dit is alleen mogelijk wegens de geen belang-regel, want een indeplaatsstelling is in een dergelijke situatie niet mogelijk.
Uit een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:4474) blijkt dat een vordering tot ontruiming is afgewezen, omdat een verhuurder onvoldoende aannemelijk gemaakt heeft de woning zelf te willen betrekken. Dat papier geduldig is blijkt uit dit vonnis. Op papier kan er sprake zijn van een overeenkomst met een diplomatenclausule. Als uit de praktijk bijvoorbeeld blijkt dat de verhuurder meerdere woningen heeft en dit contract is opgesteld om de huurrechten van de huurder te ondermijnen, dan zal een door de verhuurder gevorderde ontruiming niet het door de verhuurder gewenste effect hebben. In deze zaak bleken partijen vanaf aanvang van de huurovereenkomst te hebben gecorrespondeerd over de verkoop van de woning. Nergens bleek in deze procedure dat de verhuurder voornemens was de woning zelf te gaan bewonen. De opzegging van 11 mei 2021 trof geen doel omdat deze te laat is gedaan en er een feitelijk onjuiste opzeggingsgrond is gebruikt.